Onderzeeboot-patrouilles bij Nederlands Nieuw-Guinea in 1962

De onverwachte wereldreis van Hr.Ms. Dolfijn in 1962
Het was niet gepland, deze wereldreis nu 50 jaar geleden – daar kunnen Petra en ik persoonlijk van getuigen. Het zou slechts voor een oefenreis van twee maanden zijn dat ik, als op-een-na-jongste officier aan boord Hr.Ms. Dolfijn (DLF), op 24 januari 1962 uit Den Helder vertrok voor de voorjaarsreis van Smaldeel 5. Dit vlootverband bestond verder uit ons vliegkampschip Hr.Ms. Karel Doorman, de onderzeebootjagers Hr.Ms. Limburg en Groningen, en de andere ‘sub’ Hr.Ms. Zeeleeuw (ZLW) – met jaargenoot/goede vriend Ab Dijkstra aan boord. Na terugkomst in april zouden Petra en ik ons verloven, het liep ‘even’ anders uit..

Na een gezamenlijk bezoek aan Cartagena (Colombia) oefenend met beide jagers, zijn we op 13 maart bovenwater geroepen middels het sein ‘4 handgranaten’. Er was bericht ontvangen dat het vervolg van deze reis was gewijzigd in ‘een serie operationele bezoeken aan havens langs de Westkust van Mexico en Amerika’. Alle smaldeel-schepen moesten met de hoogste spoed rendez-vous maken op 10 mijl bewesten Aruba.
Die positie naderend – waar de andere schepen al lagen te dobberen – kregen we de telegrafische vraag: “wat heeft U nog nodig om op oorlogsterkte te zijn?”. Nu is een onderzeeboot in principe altijd gereed voor alle eventualiteiten, maar we misten een bepaalde categorie schepeling. Aan boord van de Doorman meldde er zich een als vrijwilliger. Hoewel het berichtenverkeer met ‘Den Haag’ zodanig hoog was geclassificeerd dat alleen officieren de seintjes mochten ontcijferen, bevroedde hij dat er enkele schepen naar Nederlands Nieuw Guinea (NNG) zouden worden gezonden. “Daar zal eerder de Doorman dan de onderzeeboten bij zijn”, gokte hij verkeerd – om deze gok verder gedurende acht maanden te betreuren. De Doorman arriveerde medio april in Nederland.
In zes uur tijd zijn de twee jagers en twee onderzeeboten ‘opgetopt’ voor operaties aan de andere kant van de wereld – een proeve van operationeel kunnen die mij nog met trots en bewondering vervult. ‘Marineschepen voor vlagvertoon naar San Diego’, kopte De Telegraaf de volgende ochtend in Nederland. “Oh je, daar gaat onze verloving in april”, verzuchtte Petra terecht – voortijdig geconfronteerd met de ongewisheden van het Marineleven. Een confrontatie die zij later nog vele malen dapper heeft moeten doorstaan..

Voor de jongere officieren en de schepelingen kwam de opdracht om naar NNG te gaan als een volslagen verrassing. Alleen de commandant en oudere officieren waren voor vertrek uit Den Helder van deze mogelijkheid op de hoogte. Beide jagers gingen inderdaad in eerste instantie naar San Diego; de twee ‘boten’ echter naar Manzanillo, gelegen aan de zuidwestkust van Mexico.

Serieus op pad

Bij het doorvaren van het Panamakanaal, op 17 maart, hadden we een met UZI-geweer bewapende schepeling verscholen op de brug geposteerd. Het sturen van Nederlandse marineschepen naar NNG was streng geheim gehouden, omdat ‘Den Haag’ wist dat aan Indonesië gelieerde naties – waaronder mogelijk Panama – daar aanstoot aan konden nemen. En hoewel wij van Panama toestemming hadden het kanaal te gebruiken, kon je nooit uitsluiten dat vanaf de wal een of andere fanatiekeling op ons zou schieten.

“Manzanillo bestaat uit 3 kerken, 6 bordelen en 12 kroegen”, seinde Ab mij opgewekt per lamp gedurende een achtermiddag-wacht naast elkaar varend op weg naar die, kennelijk interessante, plaats. Een opvarende van de ZLW was toevallig, tijdens een vakantiereis, dat stadje gepasseerd en had er deze oppervlakkige herinnering aan overgehouden. Zij bleek na aankomst in de haven ongeveer te kloppen – ons verblijf was te kort om alle gelegenheden op aanwezigheid en doelstelling te controleren.
Na afmeren op de boei, op 24 maart, heeft de lokale gouverneur vergezeld van vijf tot de tanden toe bewapende lijfwachten onze boot gedurende korte tijd bezet. Pas na vele borrels in de longroom – en een langdurig verblijf op het ‘officierspotje’ (WC) waarin Playboy’s ‘Miss June’ van 1961 in al haar pracht was ten tooi gespreid – aanvaardde dat heerschap dat ons bezoek van louter vriendschappelijke aard was.

Naast elkaar liggend bereidden beide boten zich voor op de komende oversteek.
Toen op 27 maart het bericht uit Den Haag kwam om uit te varen, spoedde Ab, als voedingsofficier van de ZLW, zich naar de lokale markt om (alle) verse waren in te slaan. Zijn tegenvoeter op de DLF, Erik van Es, arriveerde daar een half uur later – met de enig beschikbare truck. “Zullen we maar delen, dan rijden we samen terug”, suggereerde Erik – hetgeen geschiedde. Zelf zal ik nooit de teleurgestelde gezichten van de nonnen vergeten toen mijn matroos-wasbaas en ik al ons door hen zo zorgzaam over lijnen te drogen gespreid schoon wasgoed, ruw wegritsten.

Wij vertrokken eerder omdat de ZLW nog moest wachten op flessen freon voor de air-conditioning. Dit kwam ons goed uit, want de voormalige Amerikaanse (‘Guppy’) onderzeeboot ZLW, kon met haar vier diesels bovenwater aanmerkelijk sneller varen dan onze Nederlandse (‘drie-cylinder’) onderzeeboot met twee diesels. Na zo’n vijf dagen kon onze commandant zijn nieuwsgierigheid naar de positie van de ZLW niet bedwingen: “My position is…..what is yours”, seinde hij (uiteraard geclassificeerd) ongeveer. Toen het antwoord binnen kwam, brak bij ons een hilarisch gelach uit: die stomme Zeeleeuw had kennelijk geen goede nota genomen van het gestelde in de Admiralty Ocean Passages for the World betreffende heersende stromingen. Daarop gewezen, kwam van onze zusterboot het antwoord: “Attendeer U op VVKM 13 para..”. VVKM 13? – dat voorschrift ging toch over financiele zaken, wat had dat hiermee te maken? Het bleek dat in dit voorschrift een nog uit de Koreaanse oorlog stammend besluit stond dat, als een schip in dit gebied zich ten noorden van de Kreeftskeerkring bevond, de extra gevarentoelage-regeling van toepassing was. Einde gelach, althans bij ons..

Op 17 april al een tijd op een loods wachtend voor de dicht beboste – en daardoor moeilijk te onderscheiden – kust van Guam, kwam majoor-machinist Warlich op de brug om een luchtje te scheppen. “Ik ben in de oorlog in Guam geweest”, zei hij, bedachtzaam een strootje rollend – “maar dit is niet Guam”. Onze arme navigatie-officier die het, zoals alle jongere officieren aan boord, niet zo gemakkelijk had – ging bijna door de knieen. Gelukkig verscheen kort daarop toch de juiste loodsboot.

Ten zuiden van Guam kwamen we in een heuse tyfoon terecht – de enige keer dat ik echt heb gevreesd dat een boot zou kunnen omslaan. Een Amerikaanse vliegtuig dat eerst nog informatie gaf over de bewegingen van het oog van Georgia, staakte daarmee na twee dagen vanwege: “No shipping in this area”..Wij mochten hem niet van onze aanwezigheid op de hoogte stellen vanwege radiostilte.
Op weg naar Hollandia zijn zig-zag koersen gevolgd tegen het mogelijk gevaar van Indonesische onderzeeboten. Dit was enigszins overdreven, zoals ons na aankomst aldaar (op 22 april) is gebriefd, maar: ‘better safe than sorry’ – en Schout-bij-Nacht Reeser, de voortreffelijke Commandant der Strijdkrachten in NNG (COSTRING), was onder de indruk van onze operationele instelling. De ZLW bleek ons in Hollandia toch drie dagen voor te zijn geweest – over VVKM 13 hebben we het met onze collegae maar niet meer gehad.

Oorlogspatrouilles rond Nederlands Nieuw Guinea

Na een onderhoudsperiode in onze thuishaven op het eiland Biak en oefeningen met onderzeebootjagers in mei waarbij ook de mooie havenstad Manokwari (thuishaven van de ZLW) is bezocht, vertrok de DLF op 9 juni voor haar eerste verkenningspatrouille onder oorlogsomstandigheden zuidwest van NNG. Deze was in eerste instantie gericht tegen infiltratie vooral van Indonesische motortorpedoboten (MTB’s). Deze MTB’s zouden, volgens onze uitstekende marine-inlichtingen dienst (MARID), vanuit Ceram of zuidoostelijker gelegen eilanden, trachten een compagnie troepen op het eiland Misool, ten zuidwesten in NNG, aan land te zetten.

In de ochtend van 17 juni onderschepten onze telegrafisten een vijandsmelding van een Neptune aan COSTRING. Dit marine-patrouillevliegtuig had op haar radar een groot doel gedetecteerd dat langs de noordkust van Ceram in oostelijke richting voer. De positie van het schip was ongeveer 50 mijl ten westen van de DLF, zodat het een kwestie van afwachten was. En inderdaad, na enige tijd pikte onze sonar het geruis op van zware dieselmotoren, dat allengs sterker werd. Onze commandant herkende door de periscoop het schip als het hoofdkwartier- tevens troepentransportschip Multatuli. Een ‘flash’ vijandsmelding werd verzonden en het schip kust-inwaarts gevolgd. Niets vermoedend ging dit, in camouflagekleuren geschilderd, schip, op de rede van Wahai (noordkust Ceram) ten anker. Aan dek waren militairen druk in de weer en vanaf steigers aan de wal voeren sloepen af en aan. Van deze bezigheden zijn tot 1000 yards afstand periscoop-foto’s gemaakt, waarna weer veilige afstand is gemaakt.
Het was de droom van elke onderzeebootcommandant: een belangrijk ‘vijandelijk’ doel dat bovendien stil lag! Het werd onze commandant dan ook te machtig en de radiomast ging weer op, ditmaal om een urgent verzoek aan COSTRING te zenden om de Multatuli te mogen aanvallen. Nu bestond er een klein probleem: formeel had de DLF niet binnen de territoriale grens van 12 mijl vanaf de kust van Ceram mogen komen. Zelden is er zo snel een antwoord ontvangen: driemaal ‘Negative’. Tot ons aller opluchting kreeg de commandant echter geen uitbrander voor zijn evident overschrijden van de zuidelijke patrouillegrens. Een groot nadeel bij deze en volgende baai-verkenningen was, dat onze dunne aanvalsperiscoop defect was en daarom, noodgedwongen, de dikkere – en dus meer zichtbare – navigatie periscoop moest worden gebruikt.

De volgende dag kreeg de DLF opdracht om de ZLW af te lossen, die een patrouille uitvoerde boven de Aroe-eilanden, zo’n 200 mijl ten zuidoosten van Ceram. Over de onderwater-telefoon is op de afgesproken plaats contact gemaakt, waarna beide boten bovenwater kwamen. Commandant ZLW kwam per rubberboot langszij om bijzonderheden over te geven. Ab Dijkstra en ik konden vanaf de brug naar elkaar zwaaien. De ZLW had een vrij eentonige patrouille gehad m.u.v. een grote schrik: rustig op 250 voet diepte varend stootte de boot met haar 2 meter onder het schip uit stekende sonar-transducer op een rif die er volgens de kaart (van 1928 !) niet lag – althans toen niet. Water spoot door de sonarbun de boegbuiskamer in, en de boot werd pijlsnel naar periscoopdiepte gebracht voor het uitvoeren van provisorische afdichtingen.
De ZLW voer na ons rendez-vous terug naar haar basis Manokwari, alwaar haar aflosser, Hr.Ms. Walrus (WLR) op 12 juli arriveerde. De dag daarop aanvaardde ZLW de thuisreis via Madagaskar, Lagos en Dakar. Het aandoen van deze Afrikaanse havens was om ‘goodwill’ te kweken in de VN, alwaar veel kritiek bestond op het Nederlandse beleid t.a.v. NNG. Met het ‘ronden’ van dit continent vestigde zij het record van de geografisch langste reis om de wereld van een Nederlandse onderzeeboot.

‘Reeser’s Rust’ en verkenningen van baaien op jacht naar MTB’s

Na een week van vruchteloos patrouilleren, wllde COSTRING de bemanning van DLF twee dagen rust gunnen in Kaimana, aan de zuidkust van NNG. Zeventien dagen oorlogswacht van zes-uur-op-zes-uur-af gaat je niet in de koude kleren zitten – zeker niet bij een gemiddelde temperatuur van 32 graden en enkel eten-uit-blik. Deze rust bleek evenwel van kortere duur, te weten zes uren. De MARID had vastgesteld dat er acuut infiltraties dreigden – dit keer vanaf de Kei-eilanden, ongeveer 150 mijl west van ons laatste patrouilleterrein. De DLF werd daarom na dit, door de bemanning als ‘Reeser’s rust’ betiteld, havenbezoek, weer op pad gestuurd om als vooruitgeschoven uitkijk te fungeren. Gelukkig was er in Kaimana nog wel verse voeding ingeslagen.
De zuidelijke grens van ons patrouillegebied lag formeel 12 mijl ten noorden van de Kei-eilanden, hetgeen onze commandant echter niet belemmerde om, op eigen initiatief, op 27 juni op 100 meter diepte langs de westkust van Groot Kei zuidwaarts te varen, alwaar halverwege het Indonesische marine-steunpunt Elat lag. Wat je onze daadkrachtige commandant ook mocht verwijten, gebrek aan durf en daadkracht horen daar zeker niet bij!

Navigerend op een fotokopie van een zeekaart uit 1928, in een gebied vol met riffen en ondiepten, is op periscoopdiepte de baai van Elat binnen gevaren. Spiegelgladde zee en een groot aantal vissende prauwen vergden hierbij uiterste behoedzaamheid bij het opsteken van de periscoop. Van nauwelijks 2 mijl afstand zijn foto’s gemaakt van de ten anker liggende grote marinetanker Bunju, de kleinere MTB-tender Karang Raya – en van de langszij deze schepen afgemeerde vier MTB’s. Aan de pier lag nog een klein escortevaartuig. Vlak voor het verlaten van de baai keek een verschrikte visser op zo’n 100 yards afstand in het net boven het wateroppervlak verschijnende periscoop-oog: “neer periscoop!..”.
Op veilige afstand van de wal is het resultaat van de verkenning aan COSTRING gerapporteerd, waarna de patrouille ten noorden van de eilanden werd hervat. De volgende dag moest tijdens snuiveren (op periscoop-diepte ‘snorkelend’ op de dieselmotoren) drie maal worden weggedoken voor Indonesische vliegtuigen. Intussen kreeg de MARID steeds meer aanwijzingen dat een infiltratie vanuit Elat inderdaad op handen was. Reden voor COSTRING om de DLF ditmaal opdracht te geven opnieuw de baai van Elat te verkennen. Dit gebeurde op 30 juni onder gunstiger omstandigheden: ruwe zee die de navigatieperiscoop maskeerde, en veel minder prauwen. De situatie in de baai bleek ongewijzigd, hetgeen – natuurlijk weer op veilige afstand – aan ‘de wal’ is gerapporteerd.

‘s Avonds, weer teruggekeerd op onze patrouillelijn ten noorden van de eilanden en bovenwater varend, meldde onze radaroperateur vier contacten komend vanaf Elat en op een noordelijke koers – dus onze richting uit. Na ‘drie claxons’ om te duiken, en ‘aanvalsploeg op post’, ging de zoveelste vijandmelding eruit. Veel meer zou de DLF niet kunnen doen, want tegen de – inmiddels door de sonar als zodanig geclassificeerde – MTB’s, begin je met torpedo’s niet veel. Maar aan de wal en op de ten noorden van ons patrouillerende jageres en marine-patrouillevliegtuigen, was men gealarmeerd – en dat was onze voornaamste opdracht. In dit geval bleek het slechte weer reden te zijn voor de MTB’s om hun infiltratiepoging op te geven: de sonar meldde dat de boten waren omgedraaid: “geruis wordt zwakker, peiling hetzelfde”.

Op 2 juli kreeg de DLF nogmaals opdracht om de baai van Elat te verkennen. Op weg daarheen meldde de sonar geruis, waarna op de radar vier echo’s zijn waargenomen die met hoge vaart richting Ceram wegvoeren – ’onze’ MTB’s, ongetwijfeld.
Drie mijl voor de ingang van de baai passeerde het uitvarende escortevaartuig ons op korte afstand, waarna de marinetanker volgde. In de baai bleek geen enkel schip meer te bekennen. Het infiltratieplan was kennelijk afgelast vanwege slecht weer en mogelijk ook vanwege de onderkende verhoogde Nederlandse waakzaamheid in de regio. De DLF kreeg opdracht om de Warubaai op de NO-kust van Ceram te verkennen, om te zien of de Karang Raya en de MTB’s zich daarin bevonden, zoals de MARID vermoedde. Bij verkenning aldaar op 4 juli, bleek dat niet het geval te zijn. Een zware deining maakte het ankeren voor deze schepen ook onmogelijk. Daarop volgde de opdracht: “verken zo spoedig mogelijk de Wahaibaai en de Selemanbaai”. Aan de oppervlakte varend op weg naar deze westelijker op Ceram gelegen baaien, is de boot ‘s nachts twee maal onderwater gedwongen door een eigen Neptune marine-patrouillevliegtuig dat ons met lichtfakkels verlichtte. Na een nijdig bericht aan de Neptune, is de opmars snuiverend vervolgd, teneinde deze bevriende ‘kist’ geen aanstoot meer te geven. Beide baaien bleken vrij van vijandelijke schepen.
Op 7 juli is in Biak afgemeerd na een patrouille van 29 dagen; de langste en operationeel meest succesvolle patrouille door een Nederlandse onderzeeboot bij NNG.

Afgeblazen acties tegen de dreigende Indonesische invasie

Op 27 juli vertrok de DLF richting noordoostkust van Halmahera, ten westen van NNG. Onze opdracht was om ‘op order’ vijandelijke onderzeeboten en bovenwater-schepen te onderscheppen die deelnamen aan de invasie van NNG. De WLR patrouilleerde toen al voor de zuidoostkust van dat eiland. Zo zouden twee verwachte Indonesische opmarsroutes naar NNG bewaakt worden. Nauwelijks in ons patrouillegebied, kreeg de DLF opdracht om zich naar Ambon (zuidwestkust Ceram) te spoeden, teneinde daar troepentransportschepen met parachutisten aan boord aan te vallen. Op 2 augustus, toen de boot via de Molukkenzee, west van Halmahera, al een heel eind op weg was, is deze opdracht geannuleerd: het verzoek van COSTRING aan ‘Den Haag’ om te mogen aanvallen, was afgewezen. Na nog een week patrouilleren voor de noordoostkust van Halmahera, is op 17 augustus bericht ontvangen over de bereikte wapenstilstand, met de opdracht terug te keren naar Biak. Op 20 augustus is onze, toen weer veilige, haven bereikt.
Ook de WLR heeft de aanvankelijke opdracht om de twee troepentransportschepen aan te vallen niet mogen uitvoeren. Zij patrouilleerde al bezuiden Ambon toen zij op 2 augustus de opdracht kreeg terug te keren naar haar patrouillegebied zuidoost van Halmahera. Daar heeft zij tot 14 augustus gepatrouilleerd zonder Indonesische schepen of vliegtuigen waar te nemen.

Het einde van Nederlands Nieuw Guinea en terugreis

Op 15 augustus is in New York de overeenkomst over ‘West Nieuw Guinea’ en Indonesie gesloten, waarbij het bestuur aan een voorlopig ingestelde VN-instantie werd overgedragen. De doelstelling van onze regering, om de soevereiniteit over NNG te handhaven totdat de Papoea’s in staat zouden zijn om het zelfbeschikkingsrecht uit te oefenen, is – helaas vooral voor de Papoea’s – niet bereikt. Aan de inzet van de KM-eenheden en van de sinds ’60 aangevoerde KL- en KLU-versterkingen, heeft dit niet gelegen.
Persoonlijk denk ik dat Nederland (en wij krijgers ter plaatse), bij dit conflict door de oog van de naald zijn gekropen – er dreigde een massale gecoördineerde invasie door de lucht en over zee, die wij niet hadden kunnen weerstaan. Met name tegen de hoogvliegende en ook met anti-schipraketten bewapende, Tupolev bommenwerpers, hadden wij geen verweer.
Intrigerend bleef lange tijd de vraag of er ook Sovjet-onderzeeboten aan Indonesische zijde zijn ingezet. Dit was in 1999 in nationale krantenpublicaties bericht. In recente artikelen heeft marineofficier en a.s. historicus W. M(atthijs) Ooms, op basis van zijn afstudeerscriptie, geconstateerd dat er daadwerkelijk zes Sovjet-onderzeeboten op weg waren naar NNG, en dat er tien Tupolev bommenwerpers waren bemand door Russische bemanningen. Heeft Nederland bijna de dubieuze eer gehad om, naast Indonesie, ook met de Sovjet-Unie slaags te raken?
En in hoeverre waren onze politieke en militaire leiders in Den Haag en Hollandia daarvan toen werkelijk op de hoogte? Voer niet alleen voor historici, maar ook voor huidige politici, lijkt mij.

Later is gebleken dat Sukarno, tegen de zin van zijn militaire top, had geeist dat de hele Nieuw-Guinea-affaire voor 17 augustus – de Indonesische Onafhankelijkheidsdag – ‘hoe dan ook’ achter de rug moest zijn. Oud-zeeofficier en -minister van Defensie Dr P.B.R. de Geus concludeerde in zijn boek ‘De Nieuw Guinea Kwestie’: Het is uitgesloten, dat de Indonesiers een verrassingsaanval hadden kunnen uitvoeren en ongetwijfeld zouden zij zware verliezen hebben geleden alvorens zij hun doel zouden hebben bereikt. Maar dat zij hun doel zouden hebben bereikt en dat er van Nederlandse zijde (burgers en militairen) ook zware verliezen zouden zijn geleden, lijkt mij onbetwistbaar.

Op 1 oktober vertrokken de Groningen, Evertsen en DLF uit Biak voor de thuisreis. Bij het verlaten van de kade is de aanvalsperiscoop opgestoken met de (verboden) ‘Papoea Barat’- onafhankelijkheidsvlag in top. Vooral de uitwuivende Papoea’s waren hierover wild enthousiast. Dit in tegenstelling met ‘politiek Den Haag’, waar Kamervragen over dit ‘vlagincident’ later leidden tot een – niet zo strenge – reprimande voor onze commandant door de Commandant Zeemacht in Nederland.

De WLR – die iets later later vertrok dan wij – keerde terug via het Suez-kanaal, dezelfde route als op haar uitreis. Onze reis verliep via Singapore, Karachi, Aden, het Suez-kanaal en Napels.
Op 22 november, tijdens een vliegende sneeuwstorm, meerde de DLF af aan de Onderzeedienstkade in Den Helder, alwaar mijn – door inschrijving bij het Bilthovens gemeentehuis – inmiddels al ‘verloofde’ Petra, gelukkig toch nog op mij wachtte. De bemanning kreeg vier dagen extra winterverlof..
Het Nieuw Guinea kruis-met-gesp, bewaar ik, naast mijn Vierdaagse kruis, als zwaarst ‘bevochten’ lintje. Commandant Just Roele is, (uiteraard) heel terecht, ook ‘Koninklijk’ onderscheiden.

Bronnen:

– R.E. van Holst Pelikaan, I.C. de Regt, J.F. Bastiaans, Patrouilleren voor de Papoea’s, de Koninklijke Marine in Nederlands Nieuw-Guinea 1945-1962 (deel 2) (Amsterdam 1990)
– P.B.R. de Geus, De Nieuw-Guinea kwestie, aspecten van buitenlands beleid en militaire macht (Leiden 1984)
– Peter Giesen, Rusland stond op het punt Nederland aan te vallen in N.-Guinea-conflict (de Volkskrant, 15 augustus 2012)
– LTZ 2 OC W.M. Ooms, Geheime Sovjetsteun in Nieuw-Guinea (Marineblad 5, augustus 2012)    https://www.kvmo.nl/media/k2/attachments/marineblad_aug12_volledig.pdf

NABESCHOUWING INZET HR. MS. DOLFIJN ROND NEDERLANDS NIEUW-GUINEA

Wij hebben, als bemanning van Hr. Ms. Dolfijn (DLF) in 1962 bij Nederlands Nieuw Guinea (NNG), spannende tijden bewust beleefd en deels onbewust meegemaakt. Heel bewust beleefden we de bijna-torpedering van het Indonesische hoofdkwartier- en troepentransport-schip ‘Multatuli’ medio juni op de rede van Wahai (Ceram), en de drie succesvolle verkenningen in de ondiepe baai van Elat, gelegen aan het eiland Groot Kei ten zuiden van NNG. De ‘Multatuli ‘in territoriale Indonesische wateren aanvallen had kunnen worden gezien als een rechtmatige reactie op de eerdere infiltraties van Indonesische MTB’s en parachutisten op NNG, maar had ook kunnen leiden tot het openen van ernstiger vijandelijkheden, zoals Indonesische luchtaanvallen op onze zee- en/of landdoelen. Achteraf gezien is het daarom heel begrijpelijk dat de Commandant Strijdkrachten in Nederlands Nieuw-Guinea (COSTRING} ons deze aanval verbood, ook al wilde schout-bij-nacht Reeser zelf meer offensieve acties naast de noodzakelijke defensieve tegen de toenemende Indonesische infiltraties. Offensief optreden buiten NNG werd hem echter vanuit ‘Den Haag’ – waar de politieke leiding een vreedzame oplossing van het conflict nastreefde – verboden. Ook dat beleid is, achteraf gezien, te billijken.De eerste verkenning op Elat is uitgevoerd op eigen initiatief van onze daadkrachtige commandant LTZ1 J(ust) R. Roele, de twee volgende in opdracht van COSTRING. Door onze vijand-meldingen kon COSTRING anticiperen op een mogelijke infiltratie door de MTB’s. Was de DLF in of nabij de baai ontdekt, dan hadden we een ernstig probleem kunnen hebben bij het veilig terugkeren naar ons patrouillegebied. Wij waren ons terdege bewust van het belang en de risico’s van deze, potentieel gevaarlijke, verkenningen.

Deels onbewust meegemaakt hebben wij de aanloop van een grootschalige Indonesische invasie van NNG, waaraan ook Sovjet-onderzeeboten en mogelijk ook Sovjet-straalbommenwerpers deelnamen. De voorgenomen route van de landingsvloot naar Biak liep praktisch dwars door ons patrouillegebied noordoost van Halmahera. Als alles volgens het oorspronkelijke Indonesisch invasieplan en onze opdracht was verlopen, waren wij omstreeks 10 augustus met deze vloot in contact gekomen. Hoewel wij, ingevolge een tussentijdse (en later geannuleerde) opdracht van COSTRING, begin augustus enkele dagen ten westen van Halmahera voeren om in de nacht van 4/5 augustus twee troepentransportschepen met para’s op de rede van Ambon aan te vallen, waren wij voor deze confrontatie benoorden Halmahera op tijd terug geweest. Ondertussen hebben er daadwerkelijk in juli en augustus successievelijk vier Indonesische- en zes Sovjet-onderzeeboten ons gebied doorkruist. Die kwamen vanuit Bitung, gelegen op uiterste noordoost punt van Celebes. Met een of meer daarvan hadden we slaags kunnen raken, met onvoorspelbare gevolgen.

Hoe was die Indonesische invasie gepland, waaruit bestond de invasiemacht, wat kon hier van Nederlandse zijde tegenover worden gesteld, wat hield de actieve militaire steun van de Sovjet-Unie in, en hoe zou een eventuele oorlog zijn afgelopen? Vragen die hieronder achtereenvolgend aan de orde komen.

Indonesische Operatie Djajawidjaja (‘Qverwinning op het kolonialisme’)

President Sukarno gaf op 19 december 1961, in een toespraak in Djakarta, zijn ‘laatste bevel’ aan de Indonesische krijgsmacht om zich gereed te houden om Irian Barat (West Irian, toen NNG) uit de ketenen van het Nederlands kolonialisme te bevrijden. Daarvoor is begin januari 1962 een militair-operationele organisatie opgericht, ‘Kommando Mandala’ genaamd. Deze stond onder leiding van generaal-majoor Suharto, de latere president van Indonesië. Dit commando was belast met de voorbereiding en uitvoering van het operationele aanvalsplan, en het daarna consolideren van het onder Indonesisch gezag gebrachte Irian Barat. Daartoe stelde de leiding een voorlopig tijdschema op bestaande uit drie fasen: 1. de infiltratiefase tot eind 1962, 2. de uitvoeringsfase in 1963, en 3. de consolidatiefase in 1964. Voor President Sukarno was dit echter niet snel genoeg: “Bij het eerste hanengekraai in 1963 zal de rood-witte vlag boven West-Irian wapperen” riep hij het Indonesische volk toe. Sukarno voelde dat hij zijn volk niet te lang met de verovering van West-Irian kon afleiden van de grote binnenlandse politieke en economische problemen. Nederland moest aan de onderhandelingstafels in Washington en New York onder druk worden gezet door een toenemende dreiging van een aanval op NNG. Van Amerikaanse zijde meende hij (terecht) niet veel te hoeven duchten; de kersverse president John F. Kennedy zou het ‘koloniale’ Nederland niet militair willen steunen, al was het nog zo’n trouwe NAVO-bondgenoot. Ten koste van alles wilde Kennedy voorkomen dat Indonesië in het Sovjet-communistische kamp zou worden gedreven.

Medio 1962 beval Sukarno zijn militaire top om, als de onderhandelingen niet inmiddels bevredigend waren verlopen, Nieuw-Guinea vóór 17 augustus, de Indonesische Onafhankelijkheidsdag, ‘hoe dan ook’ te veroveren. De militaire leiding durfde zich hier niet tegen te verzetten, ook al wist zij dat haar strijdkrachten nog onvoldoende waren geoefend voor een grote gecoördineerde aanval vanuit de lucht en over zee. De infiltraties met para’s op Nieuw-Guinea werden sterk opgevoerd, en Indonesische MTB’s deden eind juni, vanuit Elat, een afgebroken poging om een compagnie mariniers op de zuidkust van NNG af te zetten. Midden juni had Kommando Mandala zijn operatieplan klaar voor fase 2: de ‘grote aanval’ op West-Irian. Dit plan, Djajawidjaja, wat ‘Qverwinning op het kolonialisme’ betekent, was onderverdeeld in vier Operaties: (1) vanaf D-2 (2 dagen voor D-dag) luchtbombardementen op de vijf grootste vliegvelden op NNG en het uitschakelen van Nederlandse marineschepen door de met anti-schip raketten uitgeruste TU-16 lange-afstand straalbommenwerpers en door onderzeeboten; daarnaast commando-raids vanuit onderzeeboten op de kust; (2) op D-dag, luchtbombardementen op de militaire installaties op Biak gevolgd door luchtlandingen van 2000 parachutisten en op D+2 amfibische landingen op de zuidkust van dat eiland door 6000 mariniers en infanteristen; (3) landing van parachutisten nabij Sentani ten westen van Hollandia, als voorbereiding van de aanval op die stad;(4) D+5 de verovering van Hollandia door legereenheden die vanuit het, inmiddels veroverde en met nogmaals 6000 man versterkte Biak, zouden worden overgevaren. D-dag was aanvankelijk vastgesteld op 12 augustus. Het moest een bliksemactie worden – in vijf dagen tijd moest de hele operatie zijn afgerond, zodat op 17 augustus de Indonesische Onafhankelijkheidsdag ook op Irian Barat kon worden gevierd!

De Indonesische invasiemacht en de Nederlandse verdediging

De operatie is professioneel voorbereid; veel Indonesische officieren hadden in de Verenigde Staten stafcursussen gevolgd – en dat had zijn vruchten afgeworpen. Binnen korte tijd is de amfibische landingsvloot ATA-17 geformeerd, bestaande uit: 60 schepen, waarvan 35 jagers, fregatten, korvetten, patrouillevaartuigen, MTB’s, en amfibische landingsschepen met aan boord kleinere landingsvaartuigen, amfibische tanks en pantservoertuigen. Verder uit: 25 transportschepen, olietankers, zeesleepboten en hospitaalschepen, met in totaal 12.000 man ingescheepte mariniers en infanteristen. Daarnaast waren er nog 15 koopvaardijschepen gecharterd voor de bevoorrading. ATA-17 stond onder bevel van kapitein-ter-zee R. Sudomo, aan boord van het hoofdkwartier-schip ‘Multatuli’. Op 5 augustus waren vrijwel alle schepen verzameld in de Banggai-archipel, beoosten Celebes. Volgens plan zou ATA-17 op 7 augustus uitvaren om, langs het noorden van Halmahera op te stomen naar Biak. Vier Indonesische en zes Sovjet onderzeeboten werden al gedeeltelijk ingezet vanuit Bitung. De Indonesische luchtmacht had 28 bommenwerpers, 26 transportvliegtuigen (met 7000 para’s) en 24 straaljagers gereed op vliegvelden bezuiden en bewesten van Nieuw-Guinea. [zie Kaart ‘Operatie ‘Djajawidjaja 2’ op blz. 79 van ‘Patrouilleren voor de Papoea’s’].

De Nederlandse verdediging bestond uit, op zee: 5 jagers en fregatten, 2 onderzeeboten, 16 kleine landingsvaartuigen en 5 ondersteunende schepen; in de lucht: 24 Hunter-straaljagers gebaseerd op Biak (waarvan de helft operationeel was en die niet ’s nachts konden worden ingezet), 10 Neptune patrouillevliegtuigen ook op Biak (grotendeels operationeel), 2 helikopters en enkele transportvliegtuigen; verspreid op land: 4100 KL-militairen, 1400 mariniers en 125 leden van het Papoea Vrijwilligerskorps. Alleen Biak had enige kust- en luchtverdediging in de vorm van enkele kanonnen en mitrailleurs, allemaal zonder radar-vuurleiding.

Deelname van Sovjet-eenheden aan de Indonesische invasie

Destijds hebben wij op de DLF druk gespeculeerd over ‘Sovjet-instructeurs’ aan boord van Indonesische onderzeeboten. Met de komst van zes Sovjet W(hiskey)-klasse boten, in juni 1962, was het aantal onderzeeboten in Indonesië verdubbeld. Dat was ons bekend via de uitstekend werkende MARID. Hoe snel konden de Indonesiërs al die boten operationeel inzetten? Dat die laatste zes boten volledig door de Sovjet bemanningen bleven bemand en bij de invasie zouden worden ingezet, was ons echter onbekend.

In ‘Patrouilleren voor de Papoea’s’, in 1990 uitgegeven onder redactie van de Afdeling Maritieme Historie van de Marinestaf, zijn de Indonesische onderzeeboot-operaties beschreven op blz. 124 e.v. Kort samengevat: tot juli 1962 voerde een onderzeeboot vanuit Ambon of Halmahera patrouilles uit ten noorden en westen van de Vogelkop (westpunt NNG). Begin juli is de onderzeeboot-groep 15 (KKS-15) geformeerd, bestaande uit een tender en vier ex-Russische W-klasse onderzeeboten. Zij werden gebaseerd op het marine-steunpunt Bitung, op de noordoostelijke punt van Celebes. Op 20 juli zijn de vier boten ingezet voor operatie Tjakra 1: offensieve operaties rond Nieuw-Guinea. Een aantal van deze onderzeeboten is door de Nederlandse Neptunes en OB-jagers ontdekt. Nadat de vier onderzeeboten in Bitung waren teruggekeerd, is hen een nieuwe operatie opgedragen; de operatie Tjakra-2. Drie boten kregen opdracht groepen commando’s aan wal te zetten in een baai zestig mijl westelijk van Hollandia. Een dag na het ‘staakt het vuren’, op 19 augustus, ontdekte een Neptune een onderzeeboot, die tot aan de baai is gevolgd. Op 21 augustus is een groep van vijftien commando’s door deze boot aan wal gezet. De Indonesische onderzeeboot-commandant verklaarde later dat hij niet wist dat de vijandelijkheden waren gestaakt.

De resultaten van de Indonesische onderzeeboot-operaties waren weinig indrukwekkend. Gebrek aan geoefendheid en ervaring was hiervan de voornaamste oorzaak. ‘Om geruchten die destijds de ronde deden te ontzenuwen zij hier vermeld, dat tijdens operationele opdrachten geen Russische adviseurs aan boord meevoeren.’ (mijn cursivering van letterlijke aanhaling uit ‘Patrouilleren voor de Papoea’s’, blz 125). Wat de schrijvers van het standaardwerk ‘Patrouilleren voor de Papoea’s’- en de meeste andere betrokkenen – toch lijkt te zijn ontgaan, is dat de laatst aangekomen zes Sovjet-onderzeeboten en twintig Tu-16 lange-afstand bommenwerpers, met eigen bemanning en onder Sovjet-opperbevel, daadwerkelijk door de Indonesiërs mochten worden ingezet ter ondersteuning van hun voorgenomen invasie.

Marineofficier/militair-historicus Matthijs Ooms MA, heeft in zijn afstudeerscriptie ‘Het Nieuw-Guinea-conflict in nieuw perspectief – Hoe in 1962 actieve militaire Sovjetsteun aan Indonesië leidde tot verlies van onze laatste kolonie in de Oost’ (2012), overtuigend aangetoond dat de mogelijke inzet van de Sovjet-onderzeeboten en -bommenwerpers, politiek en militair van doorslaggevende invloed is geweest op het, onder Amerikaanse druk, uiteindelijk zwichten van de Nederlandse regering voor de Indonesische eisen. In zijn onderzoek is sprake van het op 13 augustus, voor operatie Aluguro, vertrekken van twee Sovjet-boten uit Bitung, gevolgd door de vier andere op 16 augustus. Volgens een artikel in de Volkskrant van 10 februari 1999, hadden vijf van deze zes Sovjet-onderzeeboten bevel gekregen elk vijandelijk schip, te torpederen. De zesde boot zou de opdracht hebben gekregen om op 15 augustus een Nederlands fregat in de baai van Manokwari (i.c. Hr. Ms Evertsen) tot zinken te brengen. Deze onderzeeboot zou op die dag Manokwari tot op tien mijl zijn genaderd, toen het de order kreeg de aanval af te breken. ‘Twee uur later en het zou oorlog zijn geweest’, aldus het artikel. Hoe zou deze oorlog waarschijnlijk zijn afgelopen?

De afloop van het conflict en enkele conclusies

Het ‘Kommando Mandala’ zag zich, door bevoorradingsproblemen van ATA-17, genoodzaakt D-dag uit te stellen tot 26 augustus. Op 14 augustus is operatie Djajawidjaja door president Sukarno afgelast. Zijn doel was inmiddels bereikt: Nederland was gezwicht onder druk van president Kennedy en de groeiende militaire dreiging van Indonesië, militair gesteund door de Sovjet-Unie. Op 15 augustus is in New York de overeenkomst over West Nieuw-Guinea tussen Nederland en Indonesië gesloten. Op 18 augustus is het ‘staakt het vuren’ afgekondigd, waarmee een einde kwam aan de gevechtshandelingen. Nederland redde zijn gezicht maar verloor zijn kolonie – met haar arme inwoners. De belofte aan de Papoea’s om zelfbeschikkingsrecht te krijgen, heeft Nederland niet gestand kunnen doen.

Hoe zou deze oorlog waarschijnlijk zijn afgelopen?

De schrijvers van Patrouilleren voor de Papoea’s stellen in hun Nabeschouwing (blz 154 e.v.):‘..Daarmee zijn we aangeland bij de ‘operatie Djajawidjaja’. De opzet daarvan was de verovering van de basis Biak en de vraag is of Indonesië in deze opzet geslaagd zou zijn. Wij menen deze vraag ontkennend te kunnen beantwoorden…De bombardementen op Biak door de Indonesische straalbommenwerpers moesten ’s nachts gebeuren daar de Nederlanders overdag het luchtoverwicht hadden. In nachtaanvallen waren de Indonesische vliegers echter bijzonder weinig bedreven…Hetzelfde gold voor de luchtlandingen. Met het beschikbare luchttransport (zes Hercules en twintig Dakota vliegtuigen) kon de AURI de eerste nacht ca. 700 parachutisten in één keer afwerpen, wat een halve nacht verder werd gevolgd door een groep van 400 man met een tweede vlucht van de Hercules-vliegtuigen…het is onwaarschijnlijk dat de Indonesische para’s snel een beslissende slag hadden kunnen forceren…De Indonesische invasievloot van 60 schepen moest een traject van zeven dagen varen afleggen om bij Biak te komen. Zonder twijfel zouden Neptune verkenningsvliegtuigen deze vloot in een vroeg stadium hebben verkend, waarna de Nederlandse onderzeeboten, jagers en fregatten ruim de tijd zouden hebben gehad om in de aanval te gaan. Voor de verdediging van hun vloot vertrouwden de Indonesiers voornamelijk op hun onderzeeboten, de TU-16 bommenwerpers en hun OB-vliegtuigen. De laatsten hadden echter geen enkele ervaring in onderzeebootbestrijding en vormden geen wezenlijke bedreiging. Gezien hun prestaties vormden ook de Indonesische onderzeeboten geen grote bedreiging. En zelfs de TU-16 zou weinig gevaar hebben opgeleverd, zo bleek ons uit de gesprekken met Indonesische luchtmacht-officieren, aangezien het AURI-personeel hiermee nauwelijks geoefend had. Tenslotte rijst de vraag in hoeverre de ALRI is staat zou zijn geweest met een vlootverband van oorlogs- en koopvaardijschepen over een afstand van ca. 1000 mijl te opereren en tijdig het einddoel Biak te bereiken. Al met al zou kolonel Sudomo met de ATA-17 een zware dobber hebben gehad. Hij sprak zelf van een one way ticket. Wij zijn het geheel eens met de conclusie van Dr. P.B.R. de Geus in zijn boek De Nieuw Guinea kwestie:’Het is uitgesloten, dat de Indonesiërs een verrassingsaanval hadden kunnen uitvoeren en ongetwijfeld zouden zij zware verliezen hebben geleden alvorens zij hun doel zouden hebben bereikt.”De beslissende zege waar president Sukarno op mikte’, zo besluiten de schrijvers van ‘Patrouilleren voor de Papoea’s’, ‘had Indonesië naar alle waarschijnlijkheid niet behaald. Maar op langere duur zou de strijd tegen Indonesië voor Nederland niet vol te houden zijn geweest. De politiek bracht de oplossing, hoe weinig bevredigend die ook voor menigeen is geweest.’

Waar De Geus feitelijk impliceert dat de Indonesiërs, zij het na zware verliezen, het doel van hun aanval zouden hebben bereikt, betwijfelen de schrijvers van ‘Patrouilleren voor de Papoea’s’ zulks – zich mede beroepend op het tegenstrijdig oordeel van De Geus.

Eigen oordeel

Zelf meen ik dat de Indonesische invasie zeker zou zijn geslaagd. De gecombineerde overmacht van lucht-, zee- en landstrijdkrachten was te groot voor onze zwakke defensie om daar voldoende weerstand tegen te kunnen bieden. Luchtbombardementen op deels civiele landdoelen, hadden op zich Nederland al tot overgave gedwongen. De zes Sovjet-onderzeeboten, de met geleide antischip-raketten uitgeruste, ook Sovjet-, TU-16 bommenwerpers, en de 35 Indonesische fregatten, jagers en MTB’s, waren teveel geweest voor onze, geografisch wijd verspreide, zes jagers en fregatten. En dan laat ik nog buiten beschouwing de rol die de bij de invasie betrokken, meer dan vijftig Indonesische MIG-straaljagers hierbij hadden kunnen vervullen.

Onze DLF, patrouillerend in de opmars-route van zowel de zes Sovjet- en vier Indonesische onderzeeboten, als de invasievloot, was waarschijnlijk – indachtig haar scheepsembleem-spreuk ‘Ik zal voorgaan’ – dapper als eerste ten aanval gegaan, met onvoorspelbare resultaten.’Alles overziend wordt duidelijk dat Nederland door het oog van de naald is gekropen en in augustus 1962 onbewust een hoogtepunt bereikte in de Koude Oorlog, vlak voor de Cuba-crisis’, zo concludeert Matthijs Ooms in zijn gedegen afstudeerscriptie. Ik ben het met hem eens. Het is goed dat hij de politieke en militaire Sovjetsteun voor deze bijna-oorlog onder de aandacht heeft gebracht.

Het is opvallend en teleurstellend, hoe weinig opzien in de media en politiek zijn onderzoek heeft gebaard. ‘Nederlandse politici weten niet goed raad met denken in termen van macht en met pressie, steunend op – en voortvloeiend uit – militaire kracht’, stelde De Geus in zijn promotie-studie, heel terecht. Wij Nederlanders, in en rond NNG, zijn daar in 1962 bijna het slachtoffer van geworden.

Den Haag, 18 februari 2020

J. Jan Willem van Waning

Bronnen:

R.E. van Holst Pelikaan, I.C. de Regt, J.F. Bastiaans, Patrouilleren voor de Papoea’s, de Koninklijke Marine in Nederlands Nieuw-Guinea 1945-1962 (deel 2) (Amsterdam 1990)

P.B.R. de Geus, De Nieuw-Guinea kwestie, aspecten van buitenlands beleid en militaire macht (Leiden 1984)-

Wies Platje, Een zee van geheimen – Inlichtingenoperaties tijdens de Koude Oorlog (Amsterdam 2010)-

Peter Giesen, Rusland stond op het punt Nederland aan te vallen in N.-Guinea-conflict (de Volkskrant, 15 augustus 2012) –

LTZ 2 OC W.M. Ooms, Geheime Sovjetsteun in Nieuw-Guinea (Marineblad 5, augustus 2012) https://www.kvmo.nl/media/k2/attachments/marineblad_aug12_volledig.pdf

Remko van der Maar en Hans Meijer, Herman van Roijen (1905 – 1991) Een diplomaat van klasse (Boom – Amsterdam, 2013)

Albert Kersten (2010): Luns, een politieke biografie

‘Hoog spel in de Oost’ 3-delige TV documentaire van BNN/VARA (augustus/september 2023)

https://pers.bnnvara.nl/hoog-spel-in-de-oost-hoe-nederland-bijna-betrokken-raakt-bij-het-uitbreken-van-de-derde-wereldoorlog/

https://www.npostart.nl/hoog-spel-in-de-oost/06-09-2023/BV_101409640

20 gedachten over “Onderzeeboot-patrouilles bij Nederlands Nieuw-Guinea in 1962

  1. Goede morgen,
    De Nieuw Guinea episode blijft tragisch en onnodig. Niemand heeft mij ooit kunnen uitleggen waarom het in 1949 niet aan Indonesie is meegegeven.Toch geldt ook hier het woord van Koningin Wilhelmina: "De Koninklijke Marine heeft het goed gedaan" !

  2. We hadden NNG nooit moeten opgeven, macau en hongkong bestonden in de 90’er jaren toch ook nog steeds ? Een schande dat we het Papeoa volk hebben uitgeleverd aan die moslim terroristen van een Indonesiers.

  3. Ik ben het geheel met de Heer de Jongh eens we hebben die mensen gewoon verraden. Ik was daar met de Hr.Ms.Pelikaan en in 1960 met de Karel Doorman.
    Grt. Theo Burgers ex Matr.1.

  4. ‘Fishplay’ in 1972: Andere tijden, andere dreiging, dezelfde inzet’
    (Geplaatst in ‘Klaar voor onderwater’ nr. 101, september 2007)

    Januari 1972. De verhouding tussen het Verenigd Koninkrijk (VK) en de Sovjet-Unie (SU) heeft een dieptepunt bereikt. De SU tracht het VK diplomatiek te isoleren van zijn NAVO-bondgenoten en valt op zee Britse tankers lastig.
    De Sovjet marine heeft een groot zeegebied ten zuidwesten van Noorwegen als oefengebied verklaard en de internationale scheepvaart gewaarschuwd daar buiten te blijven – een niet mis te verstane provocatie aan het adres van de West-Europese NAVO-bondgenoten.
    Amerika heeft haar handen vol aan Vietnam en houdt zich (nog?) afzijdig van deze escalatie in Europa.
    Het VK heeft het NAVO Comité voor Defensieplanning bijeen laten roepen voor urgent overleg, maar snelle actie daarvan wordt niet verwacht.
    De ‘Times’ van 3 januari bestempelt de internationale situatie als “potentially the most dangerous since the Cuban Missile Crisis of 1962”. De Britse regering verstuurt een ‘Warning Telegram’ aan haar vlagofficieren.
    De strekking van dit bericht wordt door Flag Officer Submarines doorgegeven aan zijn flottielje- en squadroncommandanten.Intelligence vermoedt de aanwezigheid van Sovjet onderzeeboten ten westen van Ierland. Zes Britse en een Nederlandse onderzeeboten, alsmede Britse maritieme onderzeebootbestrijdingsvliegtuigen, worden ingezet om Sovjet onderzeeboten in Britse wateren aan te vallen.

    De politieke en militaire setting voor ‘Exercise Vendetta ’72’ is duidelijk.
    De onderzeeboten zullen bij deze ‘Fishplay’-oefening tegen elkaar worden ingezet, en daarbij gedurende hun patrouilles en opmarsen worden aangevallen door de vliegtuigen.

    Het nalezen, na ruim dertig jaren, van het (illegaal bewaarde ‘Confidential’) rapport over deze oefening, is zelfs voor de opsteller ervan, bijna onbegrijpelijk geworden door de vele operationele en technische, allang vergeten, bijzonderheden.
    Maar het brengt nostalgische herinneringen boven aan een tijd dat je met 66 bemanningsleden op een Nederlandse driecilinder- onderzeeboot trachtte je Britse collega’s onderwater en in de lucht, slimmer af te zijn.
    Onze onderzeebootcommandanten kregen destijds hun kwalificatie als zodanig na een intensieve cursus van vier maanden aan boord van een Britse onderzeeboot, samen met vier andere NAVO-kandidaten.
    Ik heb die zgn. ‘perishercourse’- de naam is een amalgama van ‘periscope’ en het werkwoord to perish (sterven) – in ’70 gevolgd, tegelijk met jaargenoot Wim de Groot. Onze anderejaargenoot Ab Dijkstra volgde in ’71. Alledrie zullen wij deze tijd waarschijnlijk herinneren als de meest intensieve en bevredigende
    operationele periode van onze marineloopbaan.
    Een kwart van de kandidaten haalde de eindstreep niet -vandaar die perisher ( to perish = ook ten onder gaan).
    Onze boten opereerden toen veelal vanuit Faslane, de Britse onderzeebootbasis gelegen aan de westkust van Schotland. En er bestond een gezonde rivaliteit tussen beide onderzeediensten.

    Terug naar de oefening

    Die duurde maar tien dagen, maar was enerverender dan een later met Hr. Ms. Zeehond uitgevoerde zeven weekse ‘surveillance’-patrouille tegen een verwachte, maar – voor ons – jammer genoeg niet uitgevoerde, oefening van de Sovjetvloot, ten noordwesten van Noorwegen.
    ‘Vendetta ’72′ speelde zich af ten westen van Ierland en Schotland. Afwisselend patrouillerend in een vaste area en in opmars – alles (uiteraard) onderwater -, ondervonden we veel oppositie van de Nimrodvliegtuigen. De X-band radar van deze kisten gaf veel minder tijd om te stoppen met snuiveren eer danger level werd bereikt, dan de S-band radar van Nederlandse Neptunes. Tientallen malen moest met de ‘een-claxon’ procedure het snuiveren worden afgebroken; vooral tijdens de opmarsen wanneer er meer gesnuiverd moet worden om de batterijcapaciteit op peil te houden. Op patrouille hoefde dit veel minder vanwege de lage vaarten.
    Wij snuiverden voornamelijk ‘s nachts, waarbij de commandant achter de ECM-oprator zat om deze alert te houden en zelf te kunnen beslissen wanneer ‘een claxon’ naar de centrale moest worden gebruld.
    Tijdens een opmars ‘s nachts, dwong een hardnekkige Nimrod ons om, naast de snuivermast, alleen op onregelmatige tijden de smalle aanvalsperiscoop op te zetten, voor de veiligheid.
    De ECM-mast was – in tegenstelling met de kop van de snuivermast – niet voorzien van radarabsorberend materiaal, en vormde daardoor een groter contact voor de Nimrodradar. Het lukte, en de boot is gedurende de oefening niet vanuit de lucht aangevallen. Ook niet door een ’vijandelijke’ onderzeeboot trouwens.

    Zelf zijn vier gesimuleerde aanvallen op onderzeeboten uitgevoerd. Twee maal op een snuiverende Probablesub, eenmaal op een Possibleub die het snuiveren net had afgebroken, en eenmaal op een bovenwater varende Certainsub.
    Elk van de twee wachtdivisies (6 uur op 6 uur af), had een eigen aanvalsploeg, omdat het tegen onderzeeboten ging om snapattacks, vanwege de korte detectieafstanden van max. 5 mijl.
    Tijdens de hot-washup na afloop van de oefening, in Rosyth, kregen we twee succesvolle aanvallen toegewezen – hetgeen ons nog meeviel, want Engelsen zijn heel sportief, zolang zij maar winnen.
    “It was an interesting exercise and much experience was gained. It is hoped that in Vendetta ’73 again a Dutch submarine may participate”, zo besluit het rapport -en zo was en gebeurde het.

    Enkele weken later is de commandant uitgenodigd door de CZMNED, Viceadmiraal B. Veldkamp, om bij hem langs te komen op ‘het paleis’.
    Hij had een ‘bijzonder waarderende’ brief ontvangen van de Flag Officer Submarines over de verrichtingen van de ZHD tijdens deze oefening – en wilde deze aan hem doorgeven, mede ter bekendstelling aan de bemanning. Dit laatste hebben wijuiteraard met veel plezier gedaan.

    Jan Willem van Waning

    http://www.klaarvooronderwater.nl/kvo/Kvo-101.pdfReactie is geredigeerd

  5. De reactie van de toenmalige Commandant van Hr. Ms. Dolfijn, KTZ b.d. Just Roele, op mijn artikel – met veel interessante feiten en opmerkingen – staat in de publicatie ‘Periscopy/100 Jaar Onderzeedienst’ nr. 98 – Winter 2006, blz. 38/39:http://www.klaarvooronderwater.nl/kvo/Kvo-98.pdf
    Kanttekeningen bij mijn artikel van de hand van KTZ b.d. Jaap Kleijn,
    toenmalig navigatie-officier van Hr. Ms. Zeeleeuw, staan in ‘Klaar voor onderwater’ nr. 99, blz 10/11:http://www.klaarvooronderwater.nl/kvo/Kvo-99.pdf
    Ik heb problemen met het openen van deze links, anders had ik deze
    artikelen zelf integraal weergegeven.

  6. Uit: ‘Klaar Voor Onderwater’ Nr.83 (maart 2003), Pagina 9:Reunie Wereldreis / Nieuw Guinea – Bemanning Hr. Ms. Dolfijn 1962
    Op 22 november 2002 – precies 40 jaar na haar terugkomst
    uit Nieuw-Guinea – vierden 45 oudbemanningsleden
    van DLF’62 een vrolijk- nostalgische reünie in hotel Breukelen.
    Het grote succes van de eerste reünie, in 2000, heeft de organisatoren daarvan , Rinus Peperkamp en Gijs Swart, aangespoord tot deze herhaling op jubileum-datum,
    tot groot plezier van hun bootsgezellen.
    Het weerzien, het herdenken, het ophalen van herinneringen mede aan de hand van video, dia’s en foto’s, de achtergrondinformatie bij de spannende patrouilles – gegeven door commandant Just Roele, bij koffie, rijsttafel en een (?) biertje, maakten de dag onvergetelijk voor deze mannen die zich, als gemeenschappelijke veteranen van een bijzondere operationele periode, zozeer verbonden voelen.
    Met tranen in de ogen, vanwege een combinatie van emoties, is een zo langzamerhand dierbaar stelletje ongeregeld weer uit elkaar gegaan onder de kreet: "Hit the road Jack", tot over vijf jaar Rinus en Gijs! (hetgeen zij hopelijk als een dringende oproep hebben verstaan).
    Hr.Ms. Dolfijn (3) maakte in ’62 een – niet geplande- wereldreis van elf maanden.
    Medio januari vertrokken uit Den Helder voor een oefenreis van
    zes weken met smaldeel 5 in de Caribische wateren, is de boot, tezamen met Hr.Ms. Zeeleeuw en twee jagers, vanuit de Antillen "doorstuurt" naar (toen nog Nederlands) Nieuw Guinea.
    Via Manzanillo (Mexico) en Guam, arriveerde deze eerste
    driecylinder-boot in april in Hollandia. Na oefeningen
    met eigen jagers en fregatten, verrichtte de DLF, vanuit haar basis Biak, twee oorlogspatrouilles van een maand.
    De eerste, tegen mogelijke Indonesische infiltraties vanuit Ceram, en de Kei- en Aroeeilanden, was spannend en succesvol. Baaien zijn op periscoopdiepte ingevaren, foto’s gemaakt en vijandsmeldingen verzonden – en bijna is het troepentransportschip Multatuli getorpedeerd.
    Halverwege de tweede patrouille, met als opdracht om in de haven van Ambon schepen aan te vallen, is de boot teruggeroepen omdat inmiddels tot een wapenstilstand was gekomen.
    De terugreis ging via Singapore, Karachi en Aden.
    Zoals Roele in zijn rapport schreef: "De geoefendheid van het
    personeel was zeer goed. Iedereen begreep dat het hier geen oefening betrof en werkte ten volle mee.
    Het moreel was uitmuntend. Ondanks de vele weinig plezierige aspecten van het verblijf in NNG is er steeds een bijzonder opgewekte geest aan boord gebleven".
    Deze geest manifesteerde zich weer ten volle tijdens deze reünie!
    SONO (=SonarOfficier, was JJWvW)Reactie is geredigeerd

  7. Uit: ‘Klaar voor Onderwater’ nr. 83 (maart 2003):NEDERLANDSE ONDERZEEBOOT VERTREKT ALVAST NAAR DE PERSISICHE GOLF
    Terwijl PVDA’er en oud-minister van Defensie
    Bram Stemerdink zich afvroeg of Nederlandse onderzeeboten
    nog bruikbaar zijn ("De hele krijgsmacht
    vindt zichzelf eredivisie", de Volkskrant van
    15 dec.2003), was Hr.Ms. Walrus alweer op de terugweg
    naar Den Helder na ruim een maand patrouilles te
    hebben uitgevoerd in de Perzische Golf.
    In het kader van de operatie Enduring Freedom tegen
    terrorisme, "legde de Walrus zich voornamelijk toe
    op het vergaren van inlichtingen, waarvoor de boot
    uitermate geschikt is", vermeldde de Defensiekrant
    van 28 nov. sober.
    De Walrus is niet de eerste Nederlandse onderzeeboot
    die in de regio geheime opdrachten uitvoerde:
    Hr.Ms. Dolfijn was haar al voorgegaan.
    Nederland kan gerust zijn, onze onderzeeboten bewijzen
    dagelijks hun bruikbaarheid. Maar dit gaat
    wel ten koste van het onderzeedienst- personeel dat
    gemiddeld 160 dagen per jaar van huis is, als gevolg
    van een beslissing in ’91 om het aantal onderzeeboten
    te reduceren van zes naar vier.
    "Rust voor het personeel en meer tijd voor onderhoud
    van het materieel", noemt de commandant van de
    Onderzeedienst als zijn hoogste prioriteiten voor de
    komende tijd, in "Alle Hens", maandblad voor de Koninklijke
    marine, van september 2002.
    Voor "insiders" alleszins begrijpelijke
    wensen, maar hoeveel werkelijke deskundigen
    zitten er onder politici die beslissen over het
    wel en wee van onze krijgsmacht? Een actueelrelevante
    vraag nu de Verenigde Staten de NAVO
    vragen om hulp bij een eventuele
    Irak-oorlog (de Volkskrant, 16 januari). Ondertussen:
    Welkom thuis Walrus!
    ‘THE SILENT SERVICE’
    Over onderzeeboot-patrouilles doet Defensie i.h.a.
    geen openbare mededelingen. Het uitvoeren van geheime
    verkenningen in conflictgebieden hangt men
    liever niet aan de grote klok. Het gevaar dat een
    (potentiële) tegenstander extra alert is bij een event uele
    volgende patrouille, wil men voorkomen.
    In dit geval was de geheimhouding in zoverre gecompromitteerd,
    dat tevoren het Suez-kanaal moest worden
    doorgevaren; uiteraard bovenwater. Dit probleem
    hadden de Nederlandse onderzeeboten niet die , midden
    jaren negentig, voor de kust van voormalig Joegoslavië
    actief waren.
    Onderzeeboten zijn door hun unieke combinatie van
    eigenschappen – verrassing door-onzichtbaarheid, uithoudingsvermogen, slagkracht en relatieve onkwetsbaarheid – inzetbaar bij zowel vredes- als oorlogsoperaties. Zij voeren
    verkenningen uit en onderscheppen radioverbindingen
    in wateren waar oppervlakteschepen niet
    (onopgemerkt) of alleen met groot risico kunnen
    opereren. Zij kunnen vlak onder de kust marinierseenheden
    afzetten en weer oppikken voor speciale
    opdrachten, mijnen leggen, schepen uitschakelen
    met torpedo’s of raketten en landdoelen aanvallen
    met kruisvluchtwapens.
    BIJDRAGE AAN INTERNATIONALE RECHTSORDE
    Terwijl defensiedeskundigen discussiëren over wat
    ons land eventueel kan bijdragen aan een
    “Amerikaans- geleide aanval etc.” op Irak, tonen
    de Amerikanen zich, volgens de Defensiekrant, bijzonder
    erkentelijk voor de assistentie en bescherming
    die ook opeenvolgende Nederlandse fregatten
    en vanuit Dubai patrouillerende marinevliegtuigen
    (Orion’s), al maandenlang in die regio bieden aan
    de Tweede Vloot van de US Navy.
    Mocht Nederland besluiten om mee te doen met de
    Amerikanen, dan is de Marine daar direct ter plaatse
    klaar voor.
    Evenals bij de Golf-oorlog van ’91, toen twee Nederlandse
    fregatten en een bevoorradingsschip, naast Britse en Canadese eenheden, als enige maritieme bondgenoten van de VS, in
    de gehele Golf opereerden.
    VERRICHTINGEN IN HET VERLEDEN
    In de Tweede Wereldoorlog hebben 25 Nederlandse
    onderzeeboten 167 patrouilles en speciale operaties
    (escortes, landingen etc.) uitgevoerd waarbij
    ongeveer 25 Japanse, Italiaanse “en Duitse oorlogsschepen
    (waaronder drie onderzeeboten) en 80
    etc.” vrachtschepen tot zinken zijn gebracht of beschadigd,
    ten koste van zeven eigen boten.
    Met recht werd de Onderzeedienst het slagwapen
    en "de tanden" van de vloot genoemd.
    BLIJVENDE BEHOFTE AAN MEER ONDERZEEBOTEN
    "Alvorens het Vaandel te overhandigen wil ik uitdrukkelijk
    de dank vermelden die ons Volk voelt
    voor al dat, wat in Uw dienst door mensen is opgebracht"
    zei Koningin Juliana in juli 1964 t.g.v. de
    vaandeluitreiking in Den Helder.
    Tijdens het Nieuw-Guinea conflict in de begin jaren
    ’60, deden drie Nederlandse onderzeeboten patrouilles
    tot in Indonesische havens, om te waarschuwen
    tegen mogelijke invasies.
    Tijdens de Koude Oorlog zijn regelmatig verkenningspatrouilles uitgevoerd in NAVO-kader tegen Sovjet-vlootverbanden en –
    onderzeeboten.
    Na de val van de Muur zijn Nederlandse "boten" ingezet in het Caraibisch gebied tegen drugssmokkelaars, in de Middellandse
    Zee tegen o.a. Libië, en in de Adriatische Zee tegen Servië.
    Zij zijn bij deze verschillende opdrachten steeds effectief gebleken.
    BLIJVENDE BEHOEFTE AAN MEER ONDERZEEBOTEN
    Met de Defensienota 1991 is het aantal Nederlandse
    onderzeeboten gereduceerd van zes naar vier; een
    zeer onverstandige beslissing: de Onderzeedienst
    kan niet meer voorzien in de vraag naar onderzeeboten
    voor de verschillende gelijktijdige verrichtingen.
    De huidige behoefte aan boten voor het oefenen van
    fregatten en maritieme vliegtuigen legt al beslag op
    twee boten per jaar. Waarom nog oefenen in onderzeeboot-
    bestrijding terwijl de Sovjet-dreiging is verdwenen?
    Sinds 1989 is het aantal onderzeeboten van
    de landen buiten de NAVO en het voormalig Warschaupact
    toegenomen met 30 stuks tot 185. De geografische
    verspreiding hiervan langs voor het Westen
    vitale zeeverbindingen, in combinatie met dubieus
    eigenaarschap (zoals Algerije, Libië, Syrië en Iran),
    maakt dat men onderzeebootbestrijding moet blijven
    beoefenen. En daarvoor zijn onderzeeboten nodig.
    KOSTEN VAN DE ONDERZEEDIENST
    Hoe "duur" is de Onderzeedienst? Die vraag is ook
    gesteld bij de voorbereiding van de behandeling
    van de laatste Defensiebegroting. Het antwoord:
    "De totale kosten van de Onderzeedienst bedragen
    jaarlijks 25,5 miljoen euro".
    Wat hierbij niet is vermeld, zijn de kosten die gemaakt
    zouden moeten worden als Nederland niet
    over eigen onderzeeboten zou beschikken. De Marine
    zou dan namelijk bondgenootschappelijke onderzeeboten
    moeten inhuren om als oefendoel te
    dienen voor fregatten en maritieme vliegtuigen.
    Afgezien van de (vaak niet-) beschikbaarheid daarvan,
    is het tarief van een conventionele (d.w.z. dieselelektrisch
    voortgestuwde) onderzeeboot, naar
    verluiden, 10.000 euro per uur. Voor een nucleair
    voortgestuwde onderzeeboot bedraagt dit zeker het
    dubbele. Het huren van conventionele of nucleaire
    boten voor een eigen oefenbehoefte van 200 vaardagen
    van acht uren, zou tussen de circa 16 en 32
    miljoen euro’s kosten . M.a.w. de kosten van het
    hebben van de eigen Onderzeedienst vallen weg
    tegen het niet hebben daarvan. Over kosteneffectiviteit
    gesproken.
    TOEKOMST
    De Onderzeedienst met haar vier onderzeeboten is
    een integraal onderdeel van de Koninklijke marine.
    Onderzeeboten zijn, al dan niet in combinatie met
    vlooteenheden, van belang in vrijwel alle maritieme
    scenario’s.
    De onderzeeboten van de Walrus-klasse zijn in de
    jaren 1990-’94 in dienst genomen. Omstreeks 2009
    is er een moderniseringsprogramma voor deze boten
    voorzien. Tegen die tijd moet ook de beslissing
    tot vervanging – en bij voorkeur uitbreiding – worden
    genomen.
    In 2006 viert de Onderzeedienst haar 100-jarig bestaan.
    Gedurende haar bestaan zijn er altijd politici
    geweest die aan haar bestaansrecht hebben getwijfeld
    of zelfs getornd. En die zullen er ook altijd wel
    blijven, behalve in tijden van internationale crises.
    Welkom thuis Walrus, met dank van ons Volk!
    Jan Willem van Waning

  8. Reunie Wereldreis / Nieuw Guinea – Bemanning Hr. Ms. Dolfijn 1962, op 18 nov. 2008 in Breukelenhttp://www.klaarvooronderwater.nl/kvo/Kvo-107.pdf
    Op 18 november 2008 – bijna 46 jaar na hun terugkomst in Den Helder – vierden oud-bemanningsleden van Hr.Ms. Dolfijn (3) hun derde reünie, wederom in hotel Breukelen. Het waren er dit maal 34, de helft van de bemanning die destijds in tien maanden om de wereld voer en en passant patrouilles onder oorlogsomstandigheden uitvoerde in de wateren rond Nederlands Nieuw Guinea en Indonesie.
    Het grote succes van de eerdere bijeenkomsten, in 2000 en 2002, heeft de organisator Rinus Peperkamp – duchtig aangespoord door enthousiaste bootsgezellen -, gestimuleerd tot deze herhalingsoefening. Helaas was zijn oorspronkelijke mede-organisator Gijs Swart, inmiddels overleden.
    Na ontvangst en onderlinge begroetingen, verwelkomde onze gastheer Rinus de aanwezigen waarna hij het woord gaf aan onze toenmalige Oudste Officier, Hans van den Bos.
    Deze bracht eerst de schriftelijke boodschap over van Commandant Just Roele.Deze was, tot zijn grote spijt, verhinderd vanwege bronchitis. Roele memoreerde de 23 overleden collega’s, waarvoor hij een minuut stilte vroeg. Daarna schreef hij:"Het is eigenlijk merkwaardig dat wij met z’n allen zo’n goede geest hebben behouden, niet alleen tijdens die moeilijke en bepaald niet ongevaarlijke periode in Nieuw-Guinea, maar ook daarna, getuige niet alleen deze reünies, maar ook de vele blijvende vriendschappen die er na zijn ontstaan.
    Als ik denk aan de bedroevende accommodatie – zowel aan boord als op de kazerne in Biak – aan het slechte eten, de weinige keren dat we post van huis ontvingen, het vermoeiende wachtlopen, de spijkerharde weigering ons te vertellen wanneer we naar huis konden varen, de ergernis van het onbegrip tussen ‘Den Haag’ en de leiding in Hollandia – waardoor we wekenlang genietst hebben nà de overdracht van de zaak aan de V.N. – dan krijg ik de kriebels als ik die huilerige verhalen in het blad ‘Checkpoint’ lees. Waarom hebben wij geen mensen met PTSS – ‘post-traumatic stress syndroom’ ?
    Maar ik denk ook dat wij allemaal trots kunnen zijn op wat wij toen gepresteerd hebben, al is het, politiek gezien, voor niets geweest. De opzet om de Papoea’s een eigen vrije staat te verschaffen, is niet gehaald, vooral ook door de houding van Amerika.
    Maar genoeg daarover – ik hef, vanuit Frankrijk, een glas wijn op jullie samenkomst. Het ga jullie en je familie goed!"

    Onze Oudste Officier, Hans van den Bos, sloot hierop aan met een overpeinzing hoe het komt dat je gedurende tien maanden letterlijk zo dicht op elkaars huid kan zitten, terwijl je toch zo weinig weet van elkaars persoonlijke achtergrond.
    Met name herdacht hij hierbij onze toenmalige MajMach Ed Warlich en Schipper Lou Geerse, beide met een imposante staat van dienst aan boord van onderzeeboten gedurende WO II. Warlich verwierf zijn Bronzen Kruis als Stoker 1 a/b Hr.Ms. Zwaardvis over de periode 1944-’45. Hij heeft zijn levensverhaal geboekstaafd in het boeiend geschreven boekje ‘Tempo Doeloe’.
    Geerse verwierf zijn Bronzen Kruis als Kwartiermeester a/b Hr.Ms. O 19 over de periode 1943-’45: "Hij liet nooit iets los over de ramp die de “O-19” is overkomen op 8 juli 1945, toen de onderzeeboot tijdens patrouille in de Zuid Chinese Zee op het ‘Ladd Rif’ aan de grond liep. Twee dagen heeft de bemanning tevergeefs geprobeerd de boot weer vlot te krijgen. De bemanning is uiteindelijk overgestapt op de Amerikaanse onderzeeboot USS “Cod”. Het schip is vervolgens door kanonvuur en één torpedo vernietigd. Wat moet er door Geerse, toen een 26 jarige jongeman, zijn heengegaan? Voor je ogen je ‘huis’ teloor zien gaan met een deel van je persoonlijke bezittingen.
    Het zijn deze ervaringen die, het kan niet anders, diepe sporen moeten achterlaten.."

    Van den Bos sloot af met zich af te vragen of het misschien wel goed was dat wij indertijd niet (te?) veel van elkaars persoonlijke achtergrond wisten – maar dat hij zeker wist dat we het met ons allen de moeite waard vinden om weer bij elkaar te komen, om oude herinneringen op te halen en uit te wisselen hoe het eenieder in het leven na deze bijzondere Dolfijn-periode is gegaan.
    Vervolgens is, onder luid gejuich, de tap open verklaard, en zijn de onderlinge vriendschappen bevestigd en versterkt, onder het genot van een (?) biertje. De heerlijke rijsttafel is met smaak verorberd. Alvorens het maken van de groepsfoto , is onze grote gangmaker Rinus door de SonarOff voor het front geroepen om hem de nieuwste Britse OZD das te omhangen, als dank van alle aanwezigen voor zijn vele inspanningen.
    Rinus moest daarbij wel beloven om over vier jaar de ’50-jaar’ reunie te organiseren, hetgeen hij ‘met plezier’ deed.
    Rondom gelukkig namen wij afscheid van elkaar onder onze oude kreet ‘Hit the road Jack’, en met de toezegging ‘tot de OZD reunisten-bijeenkomst maar in ieder geval tot over vier jaar!’ Met dit goede voornemen is weer een onvergetelijk kostelijke dag afgesloten – met aller dank aan Rinus.
    SONO Jan Willem van Waning
    Foto’s Reunie Wereldreis / Nieuw Guinea – Bemanning Hr. Ms. Dolfijn 1962Achtergrond
    Hr.Ms. Dolfijn (3) maakte in 1962 een – niet geplande- wereldreis van tien maanden.
    Op 23 januari vertrokken uit Den Helder voor een oefenreis van zes weken met smaldeel 5 in de Caribische wateren, is de boot, tezamen met Hr.Ms. Zeeleeuw en twee jagers, op 14 maart vanuit de Antillen doorgestuurd naar (toen nog Nederlands) Nieuw Guinea.
    Via Manzanillo (Mexico) en Guam, arriveerde deze eerst gebouwde driecylinder-boot in april in Hollandia. Na oefeningen met eigen jagers, fregatten en Neptune-patrouillevliegtuigen, verrichtte de DLF, vanuit haar basis Biak, twee patrouilles van een maand.
    De eerste, tegen mogelijke Indonesische infiltraties vanuit Ceram en de Kei- en Aroeeilanden, was spannend en succesvol. Baaien zijn op periscoopdiepte ingevaren, foto’s gemaakt, vijandsmeldingen verzonden – en bijna is het Indonesische troepentransportschip Multatuli getorpedeerd.
    Halverwege de tweede patrouille – met als opdracht om in de haven van Ambon schepen aan te vallen -, is de boot teruggeroepen omdat inmiddels tot een wapenstilstand was besloten.
    De terugreis ging via Singapore, Karachi, Aden en Napels. Op 22 november meerde de boot af in Den Helder.
    Zoals Commandant Just Roele in zijn rapport schreef: "De geoefendheid van het personeel was zeer goed. Iedereen begreep dat het hier geen oefening betrof en werkte ten volle mee. Het moreel was uitmuntend. Ondanks de vele weinig plezierige aspecten van het verblijf in NNG, is er steeds een bijzonder opgewekte geest aan boord gebleven".
    Deze geest manifesteerde zich weer ten volle tijdens deze derde reünie!http://peterbrouwers.tripod.com/id71.htmlhttp://peterbrouwers.tripod.com/id10.html

  9. Interessante verhalen. Daar hou ik wel van.
    Ben jij een zoon van Christiaan Jan Willem van Waning?

  10. AANBEVOLEN: ‘DUIKBOTEN ONDER VUUR’ – KRO BRANDPUNT TV-UITZENDING OP 27.02.11
    Voor hen die geinteresseerd zijn in onderzeeboten, maar de informatieve uitzending van
    KRO Brandpunt TV op 27 februari hebben gemist, hierbij een link.
    Ik hoop dat de Nederlandse Onderzeedienst niet ten prooi valt aan de binnenkort te
    publiceren grote bezuinigingen bij Defensie.
    Aankondiging in Brandpunt:"Het is het defensieonderdeel dat verreweg met de meeste geheimzinnigheid is omgeven: de onderzeedienst van de Koninklijke Marine. De vier onderzeeboten uit de Walrusklasse voeren over de hele wereld geheime missies uit, waar nooit over wordt gesproken. Maar met de bezuinigingen die het Ministerie van Defensie boven het hoofd hangen, zou het zo maar kunnen dat dienst wordt weggesaneerd.
    Aart Zeeman zoekt uit wat de onderzeeboten precies doen en waarom ze zouden moeten worden behouden. Unieke beelden van de opleiding tot onderzeebootcommandant in de fjorden van Noorwegen en in het trainingscentrum in Den Helder."

  11. Indrukwekkend profiel oud-premier Piet de Jong (KRO TV, 23.03.11)

    “Aandacht voor de minst bekende minister-president van na de Tweede Wereldoorlog, maar misschien wel de meest succesvolle: Piet de Jong. Dat kleine broze oude mannetje dat op het CDA-congres waar over deelname aan de huidige regering besloten werd, de zaal muisstil kreeg met zijn bezwaren tegen de PVV. Als duikbootkapitein die vocht in Indische wateren was De Jong er van uitgegaan, dat hij de oorlog niet zou overleven.
    Zijn tweede leven ziet hij als geleende tijd, als een geschenkje van de voorzienigheid. Maar dat geschenkje heeft wel dit land op kalme en kordate manier door een van de meest turbulente perioden van na de oorlog geloodst. Waar elders in Europa en de Verenigde Staten een gewelddadige worsteling van het gezag met een nieuwe generatie plaatsvindt, loodst premier De Jong ons land op vaderlijke wijze door het puberteitsproces van de jaren zestig. Zijn kabinet bedwingt tijdens ongekende economische groei een riskante loonspiraal en werkt een omvangrijk wetgevingsprogramma nagenoeg compleet af.
    Het is pas het tweede kabinet van na de oorlog dat de hele rit uitzit. Dat alles tegen een achtergrond van provo, kabouters, Maagdenhuisbezetting, gedoogbeleid van soft drugs en zijn finest hour: de kordate manier waarop hij geweldloos maar met harde hand een einde maakte aan de gijzeling door Molukkers van het personeel van de Indonesische ambassade. Hij leidt efficiënt en daadkrachtig zijn ministersploeg. Aanpassingsgezind, compromisbereid en met gematigd leiderschap koerst hij vooruit naar een land dat voluit meedoet in de wereld. Daarmee en met zijn droge humor en zelfspot is hij een volmaakte tegenpool van zoveel politici anno 2010.”

    Voor wie deze mooie ‘profiel’ uitzending over oud-premiet Piet de Jong heeft gemist, hierbij de link via ‘Uitzending gemist’ en via KRO PROFIEL.

    http://www.nederland2.nl/programmas/1173-profiel?airing_id=14093&gemist=true
    http://profiel.kro.nl/seizoenen/2011/afleveringen/23-03-2011

    (De Jong (96) keerde zich tijdens het CDA-congres op waardige wijze tegen deelname van zijn partij aan een kabinet met ‘gedoog’-samenwerking met de een-mans partij PVV).

  12. Het is en het blijft de enige Nederlandse Sub die na de 2de Wereldoorlog op Oorlogsmissie is geweest, ik geef het je te doen op zo’n oude Diesel boot dit klaar te spelen uit 1ste hand weet ik dat deze mannen zijn doodgezwegen vanwege de politiek waarbij ook niet vergeten mag worden dat ze met de Papoea(die een staat was beloofd) vlag in top bovenwater zijn weggevaren tot op de dag van vandaag hebben ze officieel nooit de erkenning gekregen die ze verdienen en de meeste zijn inmiddels niet meer onder ons zoals ook mijn Vader die er bij was

  13. Pingback: Onderzeeboot-patrouilles bij Nieuw-Guinea | Java Post

  14. Ik mis de vermelding dat de A-830 Hr.Ms. Pelikaan (TLS) die zelf de tijd , dezelfde route en dezelfde terugreis heeft gemaakt.

  15. NABESCHOUWING INZET HR. MS. DOLFIJN ROND NEDERLANDS NIEUW-GUINEA IN 1962
    (Afsluiting in april 2020 bij ‘Onderzeeboot-patrouilles bij Nieuw-Guinea’)
    https://jjwvanwaning.wordpress.com/2006/09/02/onderzeeboot-patrouilles-bij-nieuw-guinea-herinneringen-bij-100-jaar-onderzeedienst/#comment-29 )

    Wij hebben, als bemanning van Hr. Ms. Dolfijn (DLF) in 1962 bij Nederlands Nieuw Guinea (NNG), spannende tijden bewust beleefd en deels onbewust meegemaakt. Heel bewust beleefden we de bijna-torpedering van het Indonesische hoofdkwartier- en troepentransport-schip ‘Multatuli’ medio juni op de rede van Wahai (Ceram), en de drie succesvolle verkenningen in de ondiepe baai van Elat, gelegen aan het eiland Groot Kei ten zuiden van NNG.
    De ‘Multatuli ‘in territoriale Indonesische wateren aanvallen had kunnen worden gezien als een rechtmatige reactie op de eerdere infiltraties van Indonesische MTB’s en parachutisten op NNG, maar had ook kunnen leiden tot het openen van ernstiger vijandelijkheden, zoals Indonesische luchtaanvallen op onze zee- en/of landdoelen. Achteraf gezien is het daarom heel begrijpelijk dat de Commandant Strijdkrachten in Nederlands Nieuw-Guinea (COSTRING} ons deze aanval verbood, ook al wilde schout-bij-nacht Reeser zelf meer offensieve acties naast de noodzakelijke defensieve tegen de toenemende Indonesische infiltraties. Offensief optreden buiten NNG werd hem echter vanuit ‘Den Haag’ – waar de politieke leiding een vreedzame oplossing van het conflict nastreefde – verboden. Ook dat beleid is, achteraf gezien, te billijken.
    De eerste verkenning op Elat is uitgevoerd op eigen initiatief van onze daadkrachtige commandant LTZ1 J(ust) R. Roele, de twee volgende in opdracht van COSTRING. Door onze vijand-meldingen kon COSTRING anticiperen op een mogelijke infiltratie door de MTB’s. Was de DLF in of nabij de baai ontdekt, dan hadden we een ernstig probleem kunnen hebben bij het veilig terugkeren naar ons patrouillegebied. Wij waren ons terdege bewust van het belang en de risico’s van deze, potentieel gevaarlijke, verkenningen.

    Deels onbewust meegemaakt hebben wij de aanloop van een grootschalige Indonesische invasie van NNG, waaraan ook Sovjet-onderzeeboten en mogelijk ook Sovjet-straalbommenwerpers deelnamen. De voorgenomen route van de landingsvloot naar Biak liep praktisch dwars door ons patrouillegebied noordoost van Halmahera. Als alles volgens het oorspronkelijke Indonesisch invasieplan en onze opdracht was verlopen, waren wij omstreeks 10 augustus met deze vloot in contact gekomen.
    Hoewel wij, ingevolge een tussentijdse (en later geannuleerde) opdracht van COSTRING, begin augustus enkele dagen ten westen van Halmahera voeren om in de nacht van 4/5 augustus twee troepentransportschepen met para’s op de rede van Ambon aan te vallen, waren wij voor deze confrontatie benoorden Halmahera op tijd terug geweest. Ondertussen hebben er daadwerkelijk in juli en augustus successievelijk vier Indonesische- en zes Sovjet-onderzeeboten ons gebied doorkruist. Die kwamen vanuit Bitung, gelegen op uiterste noordoost punt van Celebes. Met een of meer daarvan hadden we slaags kunnen raken, met onvoorspelbare gevolgen.

    Hoe was die Indonesische invasie gepland, waaruit bestond de invasiemacht, wat kon hier van Nederlandse zijde tegenover worden gesteld, wat hield de actieve militaire steun van de Sovjet-Unie in, en hoe zou een eventuele oorlog zijn afgelopen? Vragen die hieronder achtereenvolgend aan de orde komen.

    Indonesische Operatie Djajawidjaja (‘Qverwinning op het kolonialisme’)

    President Sukarno gaf op 19 december 1961, in een toespraak in Djakarta, zijn ‘laatste bevel’ aan de Indonesische krijgsmacht om zich gereed te houden om Irian Barat (West Irian, toen NNG) uit de ketenen van het Nederlands kolonialisme te bevrijden. Daarvoor is begin januari 1962 een militair-operationele organisatie opgericht, ‘Kommando Mandala’ genaamd. Deze stond onder leiding van generaal-majoor Suharto, de latere president van Indonesië. Dit commando was belast met de voorbereiding en uitvoering van het operationele aanvalsplan, en het daarna consolideren van het onder Indonesisch gezag gebrachte Irian Barat.
    Daartoe stelde de leiding een voorlopig tijdschema op bestaande uit drie fasen: 1. de infiltratiefase tot eind 1962, 2. de uitvoeringsfase in 1963, en 3. de consolidatiefase in 1964. Voor President Sukarno was dit echter niet snel genoeg: “Bij het eerste hanengekraai in 1963 zal de rood-witte vlag boven West-Irian wapperen” riep hij het Indonesische volk toe. Sukarno voelde dat hij zijn volk niet te lang met de verovering van West-Irian kon afleiden van de grote binnenlandse politieke en economische problemen. Nederland moest aan de onderhandelingstafels in Washington en New York onder druk worden gezet door een toenemende dreiging van een aanval op NNG. Van Amerikaanse zijde meende hij (terecht) niet veel te hoeven duchten; de kersverse president John F. Kennedy zou het ‘koloniale’ Nederland niet militair willen steunen, al was het nog zo’n trouwe NAVO-bondgenoot. Ten koste van alles wilde Kennedy voorkomen dat Indonesië in het Sovjet-communistische kamp zou worden gedreven.

    Medio 1962 beval Sukarno zijn militaire top om, als de onderhandelingen niet inmiddels bevredigend waren verlopen, Nieuw-Guinea vóór 17 augustus, de Indonesische Onafhankelijkheidsdag, ‘hoe dan ook’ te veroveren. De militaire leiding durfde zich hier niet tegen te verzetten, ook al wist zij dat haar strijdkrachten nog onvoldoende waren geoefend voor een grote gecoördineerde aanval vanuit de lucht en over zee. De infiltraties met para’s op Nieuw-Guinea werden sterk opgevoerd, en Indonesische MTB’s deden eind juni, vanuit Elat, een afgebroken poging om een compagnie mariniers op de zuidkust van NNG af te zetten.

    Midden juni had Kommando Mandala zijn operatieplan klaar voor fase 2: de ‘grote aanval’ op West-Irian. Dit plan, Djajawidjaja, wat ‘Qverwinning op het kolonialisme’ betekent, was onderverdeeld in vier Operaties:
    (1) vanaf D-2 (2 dagen voor D-dag) luchtbombardementen op de vijf grootste vliegvelden op NNG en het uitschakelen van Nederlandse marineschepen door de met anti-schip raketten uitgeruste TU-16 lange-afstand straalbommenwerpers en door onderzeeboten; daarnaast commando-raids vanuit onderzeeboten op de kust;
    (2) op D-dag, luchtbombardementen op de militaire installaties op Biak gevolgd door luchtlandingen van 2000 parachutisten en op D+2 amfibische landingen op de zuidkust van dat eiland door 6000 mariniers en infanteristen;
    (3) landing van parachutisten nabij Sentani ten westen van Hollandia, als voorbereiding van de aanval op die stad;
    (4) D+5 de verovering van Hollandia door legereenheden die vanuit het, inmiddels veroverde en met nogmaals 6000 man versterkte Biak, zouden worden overgevaren.
    D-dag was aanvankelijk vastgesteld op 12 augustus. Het moest een bliksemactie worden – in vijf dagen tijd moest de hele operatie zijn afgerond, zodat op 17 augustus de Indonesische Onafhankelijkheidsdag ook op Irian Barat kon worden gevierd!

    De Indonesische invasiemacht en de Nederlandse verdediging

    De operatie is professioneel voorbereid; veel Indonesische officieren hadden in de Verenigde Staten stafcursussen gevolgd – en dat had zijn vruchten afgeworpen. Binnen korte tijd is de amfibische landingsvloot ATA-17 geformeerd, bestaande uit: 60 schepen, waarvan 35 jagers, fregatten, korvetten, patrouillevaartuigen, MTB’s, en amfibische landingsschepen met aan boord kleinere landingsvaartuigen, amfibische tanks en pantservoertuigen. Verder uit: 25 transportschepen, olietankers, zeesleepboten en hospitaalschepen, met in totaal 12.000 man ingescheepte mariniers en infanteristen. Daarnaast waren er nog 15 koopvaardijschepen gecharterd voor de bevoorrading. ATA-17 stond onder bevel van kapitein-ter-zee R. Sudomo, aan boord van het hoofdkwartier-schip ‘Multatuli’.
    Op 5 augustus waren vrijwel alle schepen verzameld in de Banggai-archipel, beoosten Celebes. Volgens plan zou ATA-17 op 7 augustus uitvaren om, langs het noorden van Halmahera op te stomen naar Biak. Vier Indonesische en zes Sovjet onderzeeboten werden al gedeeltelijk ingezet vanuit Bitung.
    De Indonesische luchtmacht had 28 bommenwerpers, 26 transportvliegtuigen (met 7000 para’s) en 24 straaljagers gereed op vliegvelden bezuiden en bewesten van Nieuw-Guinea. [zie Kaart ‘Operatie ‘Djajawidjaja 2’ op blz. 79 van ‘Patrouilleren voor de Papoea’s’].

    De Nederlandse verdediging bestond uit, op zee: 5 jagers en fregatten, 2 onderzeeboten, 16 kleine landingsvaartuigen en 5 ondersteunende schepen; in de lucht: 24 Hunter-straaljagers gebaseerd op Biak (waarvan de helft operationeel was en die niet ’s nachts konden worden ingezet), 10 Neptune patrouillevliegtuigen ook op Biak (grotendeels operationeel), 2 helikopters en enkele transportvliegtuigen; verspreid op land: 4100 KL-militairen, 1400 mariniers en 125 leden van het Papoea Vrijwilligerskorps.
    Alleen Biak had enige kust- en luchtverdediging in de vorm van enkele kanonnen en mitrailleurs, allemaal zonder radar-vuurleiding.

    Deelname van Sovjet-eenheden aan de Indonesische invasie

    Destijds hebben wij op de DLF druk gespeculeerd over ‘Sovjet-instructeurs’ aan boord van Indonesische onderzeeboten. Met de komst van zes Sovjet W(hiskey)-klasse boten, in juni 1962, was het aantal onderzeeboten in Indonesië verdubbeld. Dat was ons bekend via de uitstekend werkende MARID. Hoe snel konden de Indonesiërs al die boten operationeel inzetten? Dat die laatste zes boten volledig door de Sovjet bemanningen bleven bemand en bij de invasie zouden worden ingezet, was ons echter onbekend.
    In ‘Patrouilleren voor de Papoea’s’, in 1990 uitgegeven onder redactie van de Afdeling Maritieme Historie van de Marinestaf, zijn de Indonesische onderzeeboot-operaties beschreven op blz. 124 e.v.
    Kort samengevat:
    tot juli 1962 voerde een onderzeeboot vanuit Ambon of Halmahera patrouilles uit ten noorden en westen van de Vogelkop (westpunt NNG). Begin juli is de onderzeeboot-groep 15 (KKS-15) geformeerd, bestaande uit een tender en vier ex-Russische W-klasse onderzeeboten. Zij werden gebaseerd op het marine-steunpunt Bitung, op de noordoostelijke punt van Celebes. Op 20 juli zijn de vier boten ingezet voor operatie Tjakra 1: offensieve operaties rond Nieuw-Guinea. Een aantal van deze onderzeeboten is door de Nederlandse Neptunes en OB-jagers ontdekt. Nadat de vier onderzeeboten in Bitung waren teruggekeerd, is hen een nieuwe operatie opgedragen; de operatie Tjakra-2. Drie boten kregen opdracht groepen commando’s aan wal te zetten in een baai zestig mijl westelijk van Hollandia. Een dag na het ‘staakt het vuren’, op 19 augustus, ontdekte een Neptune een onderzeeboot, die tot aan de baai is gevolgd. Op 21 augustus is een groep van vijftien commando’s door deze boot aan wal gezet. De Indonesische onderzeeboot-commandant verklaarde later dat hij niet wist dat de vijandelijkheden waren gestaakt.
    De resultaten van de Indonesische onderzeeboot-operaties waren weinig indrukwekkend. Gebrek aan geoefendheid en ervaring was hiervan de voornaamste oorzaak. ‘Om geruchten die destijds de ronde deden te ontzenuwen zij hier vermeld, dat tijdens operationele opdrachten geen Russische adviseurs aan boord meevoeren.’ (mijn cursivering van letterlijke aanhaling uit ‘Patrouilleren voor de Papoea’s’, blz 125).

    Wat de schrijvers van het standaardwerk ‘Patrouilleren voor de Papoea’s’- en de meeste andere betrokkenen – toch lijkt te zijn ontgaan, is dat de laatst aangekomen zes Sovjet-onderzeeboten en twintig Tu-16 lange-afstand bommenwerpers, met eigen bemanning en onder Sovjet-opperbevel, daadwerkelijk door de Indonesiërs mochten worden ingezet ter ondersteuning van hun voorgenomen invasie.
    Marineofficier/militair-historicus Matthijs Ooms MA, heeft in zijn afstudeerscriptie ‘Het Nieuw-Guinea-conflict in nieuw perspectief – Hoe in 1962 actieve militaire Sovjetsteun aan Indonesië leidde tot verlies van onze laatste kolonie in de Oost’ (2012), overtuigend aangetoond dat de mogelijke inzet van de Sovjet-onderzeeboten en -bommenwerpers, politiek en militair van doorslaggevende invloed is geweest op het, onder Amerikaanse druk, uiteindelijk zwichten van de Nederlandse regering voor de Indonesische eisen.
    In zijn onderzoek is sprake van het op 13 augustus, voor operatie Aluguro, vertrekken van twee Sovjet-boten uit Bitung, gevolgd door de vier andere op 16 augustus. Volgens een artikel in de Volkskrant van 10 februari 1999, hadden vijf van deze zes Sovjet-onderzeeboten bevel gekregen elk vijandelijk schip, te torpederen. De zesde boot zou de opdracht hebben gekregen om op 15 augustus een Nederlands fregat in de baai van Manokwari (i.c. Hr. Ms Evertsen) tot zinken te brengen. Deze onderzeeboot zou op die dag Manokwari tot op tien mijl zijn genaderd, toen het de order kreeg de aanval af te breken. ‘Twee uur later en het zou oorlog zijn geweest’, aldus het artikel.
    Hoe zou deze oorlog waarschijnlijk zijn afgelopen?

    De afloop van het conflict en enkele conclusies

    Het ‘Kommando Mandala’ zag zich, door bevoorradingsproblemen van ATA-17, genoodzaakt D-dag uit te stellen tot 26 augustus. Op 14 augustus is operatie Djajawidjaja door president Sukarno afgelast. Zijn doel was inmiddels bereikt: Nederland was gezwicht onder druk van president Kennedy en de groeiende militaire dreiging van Indonesië, militair gesteund door de Sovjet-Unie.
    Op 15 augustus is in New York de overeenkomst over West Nieuw-Guinea tussen Nederland en Indonesië gesloten. Op 18 augustus is het ‘staakt het vuren’ afgekondigd, waarmee een einde kwam aan de gevechtshandelingen. Nederland redde zijn gezicht maar verloor zijn kolonie – met haar arme inwoners. De belofte aan de Papoea’s om zelfbeschikkingsrecht te krijgen, heeft Nederland niet gestand kunnen doen.
    Hoe zou deze oorlog waarschijnlijk zijn afgelopen?
    De schrijvers van Patrouilleren voor de Papoea’s stellen in hun Nabeschouwing (blz 154 e.v.):

    ‘..Daarmee zijn we aangeland bij de ‘operatie Djajawidjaja’. De opzet daarvan was de verovering van de basis Biak en de vraag is of Indonesië in deze opzet geslaagd zou zijn. Wij menen deze vraag ontkennend te kunnen beantwoorden…De bombardementen op Biak door de Indonesische straalbommenwerpers moesten ’s nachts gebeuren daar de Nederlanders overdag het luchtoverwicht hadden. In nachtaanvallen waren de Indonesische vliegers echter bijzonder weinig bedreven…Hetzelfde gold voor de luchtlandingen. Met het beschikbare luchttransport (zes Hercules en twintig Dakota vliegtuigen) kon de AURI de eerste nacht ca. 700 parachutisten in één keer afwerpen, wat een halve nacht verder werd gevolgd door een groep van 400 man met een tweede vlucht van de Hercules-vliegtuigen…het is onwaarschijnlijk dat de Indonesische para’s snel een beslissende slag hadden kunnen forceren…
    De Indonesische invasievloot van 60 schepen moest een traject van zeven dagen varen afleggen om bij Biak te komen. Zonder twijfel zouden Neptune verkenningsvliegtuigen deze vloot in een vroeg stadium hebben verkend, waarna de Nederlandse onderzeeboten, jagers en fregatten ruim de tijd zouden hebben gehad om in de aanval te gaan. Voor de verdediging van hun vloot vertrouwden de Indonesiers voornamelijk op hun onderzeeboten, de TU-16 bommenwerpers en hun OB-vliegtuigen. De laatsten hadden echter geen enkele ervaring in onderzeebootbestrijding en vormden geen wezenlijke bedreiging. Gezien hun prestaties vormden ook de Indonesische onderzeeboten geen grote bedreiging. En zelfs de TU-16 zou weinig gevaar hebben opgeleverd, zo bleek ons uit de gesprekken met Indonesische luchtmacht-officieren, aangezien het AURI-personeel hiermee nauwelijks geoefend had. Tenslotte rijst de vraag in hoeverre de ALRI is staat zou zijn geweest met een vlootverband van oorlogs- en koopvaardijschepen over een afstand van ca. 1000 mijl te opereren en tijdig het einddoel Biak te bereiken. Al met al zou kolonel Sudomo met de ATA-17 een zware dobber hebben gehad. Hij sprak zelf van een one way ticket.

    Wij zijn het geheel eens met de conclusie van Dr. P.B.R. de Geus in zijn boek De Nieuw Guinea kwestie:
    ‘..Het is uitgesloten, dat de Indonesiërs een verrassingsaanval hadden kunnen uitvoeren en ongetwijfeld zouden zij zware verliezen hebben geleden alvorens zij hun doel zouden hebben bereikt.’

    ‘..De beslissende zege waar president Sukarno op mikte’, zo besluiten de schrijvers van ‘Patrouilleren voor de Papoea’s’, ‘had Indonesië naar alle waarschijnlijkheid niet behaald. Maar op langere duur zou de strijd tegen Indonesië voor Nederland niet vol te houden zijn geweest. De politiek bracht de oplossing, hoe weinig bevredigend die ook voor menigeen is geweest.’

    Waar De Geus feitelijk impliceert dat de Indonesiërs, zij het na zware verliezen, het doel van hun aanval zouden hebben bereikt, betwijfelen de schrijvers van ‘Patrouilleren voor de Papoea’s’ zulks – zich mede beroepend op het tegenstrijdig oordeel van De Geus.

    Eigen oordeel

    Zelf meen ik dat de Indonesische invasie zeker zou zijn geslaagd. De gecombineerde overmacht van lucht-, zee- en landstrijdkrachten was te groot voor onze zwakke defensie om daar voldoende weerstand tegen te kunnen bieden.
    Luchtbombardementen op deels civiele landdoelen, hadden op zich Nederland al tot overgave gedwongen. De zes Sovjet-onderzeeboten, de met geleide antischip-raketten uitgeruste, ook Sovjet-, TU-16 bommenwerpers, en de tien Indonesische fregatten, jagers en MTB’s, waren teveel geweest voor onze, geografisch wijd verspreide, zes jagers en fregatten. En dan laat ik nog buiten beschouwing de rol die de bij de invasie betrokken, meer dan vijftig Indonesische MIG-straaljagers hierbij hadden kunnen vervullen.
    Onze DLF, patrouillerend in de opmars-route van zowel de zes Sovjet- en vier Indonesische onderzeeboten, als de invasievloot, was waarschijnlijk – indachtig haar scheepsembleem-spreuk ‘Ik zal voorgaan’ – dapper als eerste ten aanval gegaan, met onvoorspelbare resultaten.
    ‘Alles overziend wordt duidelijk dat Nederland door het oog van de naald is gekropen en in augustus 1962 onbewust een hoogtepunt bereikte in de Koude Oorlog, vlak voor de Cuba-crisis’, zo concludeert Matthijs Ooms in zijn gedegen afstudeerscriptie.
    Ik ben het met hem eens. Het is goed dat hij de politieke en militaire Sovjetsteun voor deze bijna-oorlog onder de aandacht heeft gebracht. Het is opvallend en teleurstellend, hoe weinig opzien in de media en politiek zijn onderzoek heeft gebaard. ‘Nederlandse politici weten niet goed raad met denken in termen van macht en met pressie, steunend op – en voortvloeiend uit – militaire kracht’, stelde De Geus in zijn promotie-studie, heel terecht. Wij Nederlanders, in en rond NNG, zijn daar in 1962 bijna het slachtoffer van geworden.

    Den Haag, 18 februari 2020
    J. Jan Willem van Waning

    Gereproduceerd in ‘Patrouilleren in Nieuw-Guinea’, Stichting Uitgeverij Klus op Dek, april 2020
    Bronnen:
    – R.E. van Holst Pelikaan, I.C. de Regt, J.F. Bastiaans, Patrouilleren voor de Papoea’s, de Koninklijke Marine in Nederlands Nieuw-Guinea 1945-1962 (deel 2) (Amsterdam 1990)
    – P.B.R. de Geus, De Nieuw-Guinea kwestie, aspecten van buitenlands beleid en militaire macht (Leiden 1984)
    – Wies Platje, Een zee van geheimen – Inlichtingenoperaties tijdens de Koude Oorlog (Amsterdam 2010)
    – Peter Giesen, Rusland stond op het punt Nederland aan te vallen in N.-Guinea-conflict
    (de Volkskrant, 15 augustus 2012)
    – LTZ 2 OC W.M. Ooms, Geheime Sovjetsteun in Nieuw-Guinea (Marineblad 5, augustus 2012) (http://www.kvmo.nl/2012) http://www.kvmo.nl/marineblad/pdf/marineblad_aug06_volledig.pdf

Plaats een reactie